ECLI:NL:RBSGR:2002:AD9728

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
22 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09-037827-01
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Donker
  • A. Valk
  • J. Schaffels
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord met voorbedachten rade op woonwagenkamp

Op 22 februari 2002 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage een vonnis gewezen in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot moord. De terechtzitting vond plaats op 8 februari 2002, waar de verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. A.J. Smit, aanwezig was. De officier van justitie, mr. Vos, eiste een gevangenisstraf van 8 jaren. De verdachte had op het woonwagenkamp waar het slachtoffer woonde, twee doorgeladen pistolen meegenomen en had het slachtoffer gericht beschoten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte met voorbedachten rade had gehandeld, omdat hij zich bewust was van de mogelijkheid het slachtoffer tegen te komen en hij zich had voorbereid op een confrontatie. De rechtbank verwierp het verweer van de raadsman dat de verdachte handelde uit noodweer, omdat er geen sprake was van een noodweersituatie. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte het feit had gepleegd en verklaarde hem strafbaar. De rechtbank legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 jaren op, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De rechtbank overwoog dat de ernst van het feit, waarbij het slachtoffer een dwarslaesie had opgelopen, zwaar woog in de strafmaat. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet in aanmerking kwam voor een beroep op noodweer of noodweerexces, en dat de straf passend was gezien de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE, SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09-037827-01
rolnummer 0008
's-Gravenhage, 22 februari 2002
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
[geboortedatum] te Utrecht,
[adres]
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 8 februari 2002.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr A.J. Smit, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Vos heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding onder primair vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Bewijsoverweging.
De rechtbank acht de voorbedachten rade bewezen. Immers, zoals uit de bewijsmiddelen blijkt, is verdachte, terwijl hij zich terdege bewust was van de mogelijkheid het latere slachtoffer op het woonwagenkamp waar deze woonde, tegen te komen, daar naar toe gegaan en heeft daarbij twee doorgeladen pistolen meegenomen, rekening ermee houdend dat hij deze zou gebruiken. Toen hij het slachtoffer op het kamp inderdaad ontmoette, heeft hij gericht op deze geschoten. Dat het slachtoffer zich daarbij mogelijk zodanig heeft gedragen dat verdachte dat als bedreigend heeft kunnen ervaren - waarvoor overigens behalve de verklaring van verdachte zelf uit het onderzoek ter terechtzitting geen aanwijzingen zijn gebleken - doet er niet aan af dat verdachte tevoren willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft genomen dat hij bij een confrontatie met het slachtoffer van een vuurwapen gebruik zou maken. Door tevoren daartoe zijn maatregelen te nemen, heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank met voorbedachten rade gehandeld, ook al zou zijn opzet slechts voorwaardelijk zijn geweest in die zin dat hij niet zeker wist dat hij het slachtoffer zou tegenkomen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting namens verdachte een beroep gedaan op (putatief) noodweer(exces). Hij heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte, in elk geval in zijn beleving, heeft gehandeld uit noodweer. Verder heeft de raadsman gesteld dat bij verdachte een hevige gemoedsbeweging is ontstaan waarvan het geweld een onmiddellijk gevolg is geweest. De raadsman heeft betoogd dat, in het geval dit verweer zou slagen, verdachte zou moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Hiervoor is reeds overwogen dat de rechtbank bewezen acht dat sprake was van voorbedachten rade. Naar het oordeel van de rechtbank is bewezen dat verdachte, terwijl hij zich terdege bewust was van de mogelijkheid het latere slachtoffer tegen te komen, bewust met doorgeladen wapens naar het kamp is gegaan en aldus de confrontatie heeft opgezocht. Onder die omstandigheden kan een beroep op (putatief) noodweer niet slagen.
Overigens is ook niet aannemelijk geworden dat verdachte zich heeft bevonden in een situatie van een dreigende ogenblikkelijk wederrechtelijke aanranding van zijn lijf, dan wel dat hij mocht denken dat hij zich in een dergelijke situatie bevond. De verklaring van verdachte dat FN dreigende taal uitte en een gebaar maakte als zou hij naar een wapen grijpen wordt noch door getuigenverklaringen noch anderszins bevestigd.
Gezien het voorgaande komt verdachte geen beroep op (putatief) noodweer toe. Nu geen sprake is geweest van een noodweersituatie kan ook het beroep op noodweerexces niet slagen.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Overweging ten aanzien van de strafmaat
Namens verdachte heeft zijn raadsman betoogd dat in strijd met het bepaalde in de eerste volzin van het tweede lid van artikel 126aa van het Wetboek van Strafvordering jo. het tweede lid van artikel 4 van het Besluit bewaren en vernietigen niet-gevoegde stukken, in de onderhavige zaak geen vernietiging heeft plaatsgevonden van de geregistreerde telefonische contacten tussen raadsman en verdachte. De raadsman heeft erop gewezen dat één gesprek zelfs bij de processtukken is gevoegd (p. 245 van het proces-verbaal). Desgevraagd heeft hij de overige geregistreerde gesprekken met toestemming van de officier van justitie ingezien. Volgens de raadsman gaat het in totaal om 7 telefonische contacten. De meeste betreffen het inspreken door verdachte van de voice-mail van de advocaat doch er zou ook sprake zijn van één inhoudelijk gesprek over de in te nemen procespositie bij een aangekondigd verhoor. De raadsman heeft aangevoerd dat de vernietigingsplicht van artikel 126aa Wetboek van Strafvordering waarborgt dat het verschoningsrecht van een geheimhouder niet onnodig wordt geschonden en dat daarbij geen onderscheid wordt gemaakt tussen meer of minder vertrouwelijke gegevens. Zijns inziens is de officier van justitie ernstig tekortgeschoten in haar taak toe te zien op vernietiging. Hierdoor is het recht op vrij verkeer tussen verdachte en zijn raadsman als geïncorporeerd in artikel 6 EVRM geschonden. Naar de mening van de raadsman moet een sanctie volgen. Hij heeft gepleit voor strafvermindering als bedoeld in artikel 359a Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Het verschoningsrecht vindt zijn grondslag in een in Nederland geldend algemeen rechtsbeginsel dat meebrengt dat bij vertrouwenspersonen zoals een advocaat het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat een ieder zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het besprokene moet kunnen wenden tot een advocaat. De regels en voorschriften die het verschoningsrecht waarborgen - waaronder ook artikel 126aa Wetboek van Strafvordering en artikel 4 van het Besluit bewaren en vernietigen niet gevoegde stukken vallen - moeten strict worden nageleefd. Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat dat in het onderhavige geval ten onrechte niet is gebeurd en dat het Openbaar Ministerie in dat verband onzorgvuldig handelen kan worden verweten. De omstandigheid dat uit bijna alle telefonische contacten kennelijk slechts kan worden afgeleid dàt er contact is geweest dan wel gezocht en dat uit het gevoegde gesprek (p. 245 van het proces-verbaal) overigens slechts blijkt dat de raadsman nog niet over alle stukken beschikte, doet daaraan niet af. Anderzijds mag naar het oordeel van de rechtbank bij de beantwoording van de vraag of er een sanctie moet volgen, en zo ja, welke, wel worden meegewogen dat in casu kennelijk slechts één niet vernietigd gesprek inhoudelijke informatie bevatte. Dit in aanmerking genomen, alsmede in aanmerking genomen de ernst van het bewezenverklaarde feit, is de rechtbank van oordeel dat een sanctie achterwege kan blijven en dat kan worden volstaan met de constatering door het Openbaar Ministerie fouten zijn gemaakt als hierboven omschreven.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden, waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte is op 22 september 2001, na volgens zijn zeggen te zijn bedreigd door FN, met medeneming van twee doorgeladen vuurwapens naar het woonwagenkamp gegaan waar voornoemde FN woonde.
Toen hij vrij snel na aankomst op het kamp FN tegenkwam, heeft hij hem direct neergeschoten. Het slachtoffer is hierdoor dusdanig gewond geraakt dat hij een dwarslaesie heeft opgelopen en de rest van zijn leven verlamd zal blijven.
Verdachte heeft verklaard te hebben gehandeld uit angst voor het slachtoffer. Deze zou verdachte in het verleden meerdere malen ernstig hebben bedreigd. Ook als rekening wordt gehouden met de door verdachte gestelde zeer gespannen situatie en animositeit tussen hem en het slachtoffer, is de rechtbank van oordeel dat dit geenszins afdoet aan de ernst van het feit. Door het handelen van verdachte zal het slachtoffer nooit meer in staat zijn te lopen. De rechtbank rekent verdachte dit gegeven zwaar aan.
De rechtbank heeft kennis genomen van een op naam van verdachte staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister, d.d. 24 september 2001.
De rechtbank acht, dit alles overwogen hebbende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding onder primair telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
Poging tot moord;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op :22 september 2001,
in voorlopige hechtenis gesteld op :25 september 2001;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Donker, voorzitter,
Valk en Schaffels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Japenga, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 22 februari 2002.