RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE, SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09.900.739-01
rolnummer 7
's-Gravenhage, 1 maart 2002
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
geboren op 3 augustus 1957 te distrikt Nickerie, Suriname,
[adres]
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 15 februari 2002.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr Schippers, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Baggermans heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 impliciet primair en 2 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij dagvaarding onder 1 impliciet primair, te weten de poging doodslag, is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 impliciet subsidiair en 2 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
De raadsman van verdachte heeft zowel ten aanzien van feit 1 als ten aanzien van feit 2 aangevoerd dat zijn cliënt zich beroept op noodweer (exces) en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging nu hij handelde uit zelfverdediging.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Op grond van de stukken en de behandeling ter terechtzitting is komen vast te staan, dat het verdachte zelf is geweest die met de agressie is aangevangen door het slachtoffer eerst te slaan en vervolgens met een mes te benaderen en te steken. Van een gerechtvaardigde of verontschuldigbare verdedigingshandeling was dan ook geen sprake, zodat het broep op noodweer(exces) ten aanzien van het feitelijk handelen van feit 1 faalt.
Hoewel vaststaat dat het slachtoffer verdachte in reactie op diens handelen (met een stok) heeft geslagen, was op het moment dat verdachte het slachtoffer bedreigde door meermalen met een auto op hem in te rijden van enige aanranding van verdachte door het slachtoffer geen sprake meer. Het slachtoffer stond ongewapend op het trottoir terwijl verdachte in zijn auto zat en weg wilde rijden. Hiertoe reed verdachte ook achteruit. Het enkele feit dat verdachte mogelijk door het slachtoffer met gebaren is geprovoceerd maakt niet dat sprake is van een noodweersituatie. Ook ten aanzien van de bedreiging faalt het beroep op noodweer(exces) derhalve.
Het bewezenverklaarde is dan ook strafbaar volgens de wet, omdat het na te melden misdrijven oplevert en verdachte is strafbaar, nu ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte die eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen en ook is veroordeeld voor andersoortige feiten, heeft thans eerst gepoogd het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een mes in de linkerbovenarm te steken en vervolgens het slachtoffer bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht door herhaaldelijk dreigend met een auto met hoge snelheid op hem in te rijden. Dat het die ochtend bij deze ene verwonding is gebleven is niet aan verdachte te danken. Uit ergernis dat het slachtoffer de taxi later dan hij verwachtte aan hem overdroeg is verdachte tot deze feiten gekomen. Dat doet uiteraard niet af aan de ernst ervan.
Wat betreft de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met hetgeen in het voorlichtingsrapport van de Stichting Welzijns- en Gezondheidszorg van het Leger des Heils te 's-Gravenhage d.d. 11 februari 2002 over verdachte is geschreven. Het feit dat verdachte problemen heeft op velerlei gebied maakt zijn handelen evenwel niet minder strafwaardig.
De rechtbank ziet in de inhoud van het rapport wel aanleiding om aan het voorwaardelijke deel van de op te leggen gevangenisstraf de bijzondere voorwaarde van reclasseringscontact te verbinden.
Alles overwegend acht de rechtbank na te melden straf passend en geboden.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 45, 57, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht;
Beslissing.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding onder 1 impliciet primair telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 impliciet subsidiair en 2 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
poging tot zware mishandeling
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 4 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op 11 november 2001 en
in voorlopige hechtenis gesteld op 14 november 2001;
en onder de bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Welzijns- en Gezondheidszorg van het Leger des Heils te 's-Gravenhage, zolang die instelling zulks nodig acht;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Donker, voorzitter,
Wapenaar en Böcker, rechters,
in tegenwoordigheid van Bol, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 maart 2002.
Mr Böcker is niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.