ECLI:NL:RBSGR:2002:AD9753
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- F.J. Agema
- Rechtspraak.nl
Onrechtmatige inbewaringstelling en recht op schadevergoeding onder de Vreemdelingenwet 2000
In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 18 januari 2002 uitspraak gedaan over de onrechtmatigheid van de inbewaringstelling van eiser, een Turkse vreemdeling, die op 1 november 2001 in bewaring was gesteld. Eiser stelde dat zijn inbewaringstelling vanaf 7 december 2001 onrechtmatig was, omdat deze op dat moment al vier weken had geduurd zonder dat er een beslissing op zijn asielaanvraag was genomen. De verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, betoogde dat de inbewaringstelling pas onrechtmatig werd na zes weken, conform artikel 59, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000, waarin staat dat de bewaring in geen geval langer dan zes weken mag duren indien de voornemenprocedure is toegepast.
De rechtbank oordeelde dat artikel 59, vierde lid, Vw 2000 inderdaad stelt dat een inbewaringstelling niet langer dan vier weken mag duren, tenzij de vreemdeling uiterlijk op de laatste dag van deze termijn op de hoogte is gesteld van het voornemen om de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning af te wijzen. Aangezien dit in het geval van eiser niet was gebeurd, was de inbewaringstelling vanaf 7 december 2001 onrechtmatig. De rechtbank concludeerde dat eiser recht had op schadevergoeding voor de periode van onrechtmatige bewaring, en kende hem een bedrag van 980 euro toe, gebaseerd op 70 euro per dag voor de 14 dagen dat hij onterecht in bewaring was gehouden.
De rechtbank wees het verzoek om schadevergoeding toe en veroordeelde de Staat der Nederlanden in de proceskosten van 322 euro. De uitspraak is gedaan in het openbaar en er staan geen rechtsmiddelen open tegen deze beslissing.