ECLI:NL:RBSGR:2002:AD9802

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
10 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/67422
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep en verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot termijnoverschrijding en verschoonbaarheid

In deze zaak gaat het om een beroep en een verzoek om voorlopige voorziening van A, een Turkse nationaliteit, tegen de Staatssecretaris van Justitie. De rechtbank te 's-Gravenhage heeft op 10 januari 2002 uitspraak gedaan in deze vreemdelingenzaak. Het primaire besluit van de Staatssecretaris, dat op 21 juni 2000 aan de gemachtigde van eiser is bekendgemaakt, betrof de afwijzing van een aanvraag voor een verblijfsvergunning. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift liep af op 19 juli 2000, maar het bezwaarschrift is pas op 24 juli 2000 ingediend, waardoor het niet tijdig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de termijnoverschrijding verschoonbaar maken. De gemachtigde van eiser had de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat het bezwaarschrift tijdig werd ingediend. De rechtbank oordeelt dat de omstandigheid dat de gemachtigde een kopie van het besluit niet heeft ontvangen, voor rekening en risico van eiser blijft. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak is gedaan door mr. F.M.D. Aardema, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van griffier mr. G.M.T.M. Sips.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE DEN HAAG
zittinghoudende te Utrecht
Reg.nr.: AWB 00/67422 VRWET H (beroepszaak)
AWB 00/7177 VRWET H (voorlopige voorziening)
UITSPRAAK
ex artikelen 8:77 en 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 33a van de Vreemdelingenwet 1965 (Vw (oud)) van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van vreemdelingenzaken en de president, inzake het
beroep en het verzoek om voorlopige voorziening van:
A, geboren op [...] 1966, van Turkse nationaliteit, eiser/verzoeker,
gemachtigde: mr. H. van der Wal, advocaat te Rotterdam,
tegen een besluit van
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. D. de Jong, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Bij beslissing van 25 september 2000 heeft verweerder het bezwaar van eiser/verzoeker (hierna te noemen: eiser) tegen zijn besluit van 9 juni 2000 niet-ontvankelijk verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder de aanvraag van eiser van 24 oktober 1999 om hem een vergunning tot verblijf te verlenen niet ingewilligd. Eiser heeft tegen de beslissing van 25 september 2000 beroep bij deze rechtbank ingesteld.
Verweerder heeft bepaald dat uitzetting gedurende de periode dat het bezwaar aanhangig is, niet achterwege zal blijven. Eiser heeft de president van de rechtbank verzocht bij wijze van voorlopige voorziening over te gaan tot schorsing van de beslissing van verweerder om uitzetting niet achterwege te laten, totdat op het bezwaar is beslist.
De rechtbank vat het petitum van het reeds ingediende verzoekschrift thans op als strekkende tot een verbod tot uitzetting, zolang nog niet op het ingediende beroepschrift is beslist.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en afwijzing van het verzoek.
De openbare behandeling van beide geschillen heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2001. Ter zitting hebben eiser en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet.
2. OVERWEGINGEN
Ten aanzien van het beroep
In de hoofdzaak dient te worden beoordeeld of de ongegrondverklaring van het bezwaar in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of deze beslissing de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
Met ingang van 1 april 2001 is de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) in werking getreden. Artikel 122 Vw bepaalt dat de tot dan geldende vreemdelingenwet wordt ingetrokken.
Ingevolge artikel 119, eerste lid, Vw blijft het recht zoals het gold voor 1 april 2001 van toepassing ten aanzien van de mogelijkheid om beroep in te stellen tegen een besluit op grond van de Vreemdelingenwet zoals die luidde tot 1 april 2001, dat is bekend gemaakt voor 1 april 2001, dan wel een handeling op grond van de Vw (oud) verricht voor 1 april 2001.
Ingevolge artikel 30, derde lid, Vw (oud) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift, in afwijking van artikel 6:7 Algemene wet bestuursrecht (Awb), vier weken.
Deze termijn vangt aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt (artikel 6:8 Awb). Uit artikel 3:41 Awb blijkt dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen, onder wie begrepen de aanvrager.
Ingevolge artikel 6:9 Awb is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien dit voor het einde van de termijn is ontvangen, dan wel voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Een niet-ontvankelijkverklaring blijft op grond van artikel 6:11 Awb achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
De rechtbank stelt vast dat het primaire besluit, gedateerd 9 juni 2000, blijkens het daarop geplaatste stempel op 21 juni 2000 aan de gemachtigde van eiser is verzonden. Het primaire besluit is derhalve bekend gemaakt op laatstvermelde datum. De termijn voor het indienen van een bezwaarschrift liep daarom af op 19 juli 2000. Het bezwaarschrift, gedateerd 24 juli 2000, is diezelfde dag per fax door verweerder ontvangen. Zoals ook reeds van de zijde van eiser in het beroepschrift is erkend is het bezwaarschrift derhalve niet binnen de termijn als bedoeld in artikel 30, derde lid, Vw (oud) ingediend.
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. In de omstandigheid dat de primaire beschikking niet conform het gestelde in het door verweerder gevoerde beleid aan eiser is uitgereikt, kan geen grond worden gevonden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten, nu het primair op de weg van de gemachtigde lag om zich er van te vergewissen dat desgewenst tijdig een rechtsmiddel zou worden ingediend. De omstandigheid dat een door de gemachtigde aan eiser toegezonden kopie nimmer door hem zou zijn ontvangen dient derhalve voor zijn rekening en risico te blijven. De omstandigheid dat eiser zelf pas op 24 juli 2000 bekend zou zijn geworden met het primaire besluit, leidt niet tot een verschoonbare termijnoverschrijding nu toezending van een besluit aan de gemachtigde van een belanghebbende geldt als bekendmaking in de zin van de Awb.
Aangezien ook overigens geen aanleiding bestaat om te oordelen dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven, wordt het beroep ongegrond verklaard.
Ten aanzien van de voorlopige voorziening
Gegeven de beslissing in de hoofdzaak is er geen grond meer voor het treffen van de verzochte voorlopige voorziening, zodat het verzoek zal worden afgewezen.
Ten aanzien van het beroep en de voorlopige voorziening
Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is niet gebleken.
3. BESLISSING
De rechtbank:
Ten aanzien van de hoofdzaak:
verklaart het beroep ongegrond.
De president:
Ten aanzien van de gevraagde voorlopige voorziening:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.M.D. Aardema, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, tevens president, en uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2002, in tegenwoordigheid van mr. G.M.T.M. Sips als griffier.
afschrift verzonden op: 11 januari 2002
RECHTSMIDDEL
Ingevolge artikel 120 Vw staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.