RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE, SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/753200-01
rolnummer 0002
's-Gravenhage, 6 maart 2002
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op 3 augustus 1983 te Curacao (Nederlandse Antillen),
[adres]
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 27 november 2002 en 20 februari 2002.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr F.F. Schukking, is verschenen en gehoord.
Er hebben zich een benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr Kattouw heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1, 2 eerste cumulatief en 2 tweede cumulatief telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij K tot een bedrag van EUR 5.581,50. De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de benadeelde partij Ai tot een door de rechtbank te bepalen bedrag.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het blijkens de Lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen Beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen pistool zal worden onttrokken aan het verkeer.
Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2 eerste cumulatief en 2 tweede cumulatief vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopieën daarvan, gemerkt B1 en B2.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1, 2 en 3.
Uit de onderzoeken ter terechtzitting is het navolgende komen vast te staan.
Verdachte kreeg ruzie met K en B in het centrum van Leiden. Verdachtes mededader, zijn neef, was daarbij aanwezig. Toen K en B een sigarettenwinkel ingingen, bleven verdachte en zijn mededader hen buiten opwachten. Op het moment waarop K en B uit de winkel kwamen, werd verdachte door een van hen aangesproken. K en B hebben vervolgens hun weg vervolgd waarna verdachte en zijn mededader hen hebben achtervolgd. Verdachte en zijn mededader waren op dat moment ieder in het bezit van een wapen, hetgeen zij van elkaar wisten. Gedurende de achtervolging richting het Station in Leiden hoorde verdachtes mededader en de latere slachtoffers verdachte zijn wapen doorladen. De mededader heeft vervolgens zijn eigen wapen ook doorgeladen. Verdachte heeft toen aan zijn mededader gezegd dat als je een pistool laat zien je het ook moet gebruiken. Ter hoogte van het station heeft verdachte tegen zijn mededader gezegd dat hij mee moest lopen en hebben verdachte en zijn mededader bij de fietsenstalling van patroonhouders verwisseld. Verdachtes mededader heeft verklaard dat zij van patroonhouder hebben gewisseld omdat verdachte meer kogels wilde hebben. Verdachte en zijn mededader hebben vervolgens hun achtervolging van K, B en A binnen het station op de roltrap naar het perron vervolgd. Verdachte heeft A, die tot die tijd in het gezelschap van K en B verkeerde, gezegd weg te gaan. Verdachtes mededader had op het perron zijn pistool in zijn rechterhand in zijn jaszak met zijn vinger aan de trekker. De mededader heeft verdachte gevraagd of verdachte zou schieten waarop verdachte zei dat er teveel andere mensen aanwezig waren. In chronologische volgorde van de feitelijkheden heeft de mededader vervolgens tweemaal een schot gelost op B. Awas in de directe nabijheid van die B. Verdachte had zijn wapen gericht op K. K probeerde de gestrekte arm van verdachte weg te slaan. Verdachte had op een gegeven moment zijn pistool op het hoofd van K gericht en vervolgens een kogel afgevuurd welke via het oog het hoofd binnendrong ten gevolge waarvan die K kwam te overlijden.
Uit dit geheel van feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte en mededader reeds voor het betreden van het perron het voornemen hadden om, als het erop aan zou komen, op K en Ben zonodig anderen te schieten. De rechtbank heeft hierbij met name in aanmerking genomen de omstandigheid dat verdachte en zijn mededader reeds buiten het station hun wapens hadden doorgeladen, dat verdachte tegen zijn mededader heeft gezegd dat als je een pistool laat zien je het ook moet afvuren en de omstandigheid dat verdachte en zijn mededader hun patroonhouders hebben verwisseld. Hierna is nog enige tijd verstreken waarna verdachte en zijn mededader achter K, Bt en A het station binnengingen en zich via de roltrap naar het perron begaven.
Gelet op dit tijdsverloop alsmede ook de in de tussentijd door verdachte aan A gegeven waarschuwing weg te gaan is de rechtbank van oordeel dat verdachte toen hij op het perron zijn wapen uit zijn zak haalde, dit op K richtte en gericht hield en vervolgens afvuurde, handelde na kalm beraad en rustig overleg. Hetzelfde geldt gelet op het vorenoverwogene voor de door mededader afgevuurde kogels in de richting van B en A.
Gelet op het gezamenlijk als bovenomschreven optreden waarbij beiden van elkaar wisten dat zij elk over een doorgeladen pistool beschikten, is er sprake van een bewuste samenwerking tussen verdachte en mededader. Op grond daarvan levert het onder 1 telastgelegde feit het medeplegen van moord op en acht de rechtbank voorts bewezen dat verdachte de feiten 2 en 3 heeft medegepleegd.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
De rechtbank rekent het verdachte bijzonder zwaar aan dat hij na een ruzie, over een meisje of over niets, niet wijzer is geweest en K en B gewoon huns weegs heeft laten gaan. Verdachte heeft, zowel onderweg naar als op het station, steeds de kans gehad om - zonder gezichtsverlies - het volgen van K en B te beëindigen. Verdachte wilde stoer doen en heeft die kans om weg te komen niet gebruikt en heeft op het perron, toen hij het vuurwapen op K gericht had, er voor gekozen van zeer nabij op deze K te vuren. Dit, niet te missen, schot was dodelijk voor het ongewapende slachtoffer. Voorts is verdachte het, met mededader, medeplegen van een poging moord en een poging doodslag te verwijten. Dat deze pogingen niet zijn geslaagd komt door de onhandigheid van zijn mededader; dat de slachtoffers het hebben overleefd is zeker niet aan verdachte te danken. Bij alle drie deze feiten heeft verdachte ten opzichte van mededader een initiërende en leidende rol gespeeld. Hij heeft zich aldus ook realiter als meerderjarige ten opzichte van een formeel minderjarige gedragen. Door aldus te handelen heeft verdachte er blijk van gegeven slechts weinig respect te hebben voor het leven van anderen. Het dodelijk slachtoffer K was jong en stond nog aan het begin van zijn leven. Zijn zinloze overlijden veroorzaakt veel leed en diep verdriet bij zijn familie en vrienden en zal ook een blijvende leegte achterlaten. De beide andere slachtoffers, vriend en vriendin van het dodelijk slachtoffer, zijn ternauwernood aan het lot van K ontkomen. Beiden hebben dit feit als zeer bedreigend en schokkend ervaren.
Tenslotte heeft het feit, gepleegd op een station in de vroege avond, ook een schok en gevoelens van afschuw in de samenleving tot gevolg gehad.
De rechtbank heeft acht geslagen op een op naam van verdachte staand uittreksel uit het algemeen documentatieregister waaruit blijkt dat verdachte ongeveer drie maanden voor de pleegdatum van de bewezenverklaarde feiten door de kinderrechter is veroordeeld ter zake van een geweldsdelict. Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op een voorlichtingsrapport van Reclassering Nederland gedateerd 15 oktober 2001.
Gezien het vorenstaande acht de rechtbank ook indien zij rekening houdt met de jeugdige leeftijd van verdachte slechts een zeer langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank merkt daarbij nog op dat zij, hoewel zij dat wenselijk achtte, geen nader inzicht in de persoonlijkheid van de verdachte heeft kunnen verkrijgen nu deze medewerking aan een onderzoek door een psycholoog en een psychiater heeft geweigerd.
De vorderingen van de benadeelde partijen.
K, wonende te Rotterdam, , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot EUR 5.581,50.
Deze vordering is, alhoewel door de verdediging weersproken, door bij het Voegingsformulier gevoegde overgelegde bescheiden gestaafd en eenvoudig van aard. Voorts vindt deze vordering rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag in het bij dagvaarding onder 1 aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank bepaalt derhalve dat de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering en zal deze vordering toewijzen.
A, wonende te Leiden, , heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding tot een door de rechtbank te bepalen bedrag.
De rechtbank merkt deze vordering, gelet op de toelichting daarop, aan als een vordering ter zake van immateriële schade.
Deze vordering is door de verdediging niet weersproken en is eenvoudig van aard. Zij vindt rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag in het bij dagvaarding onder 2 tweede cumulatief aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank bepaalt derhalve dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering en zal ter zake van immateriële schade een bedrag van EUR 250 toewijzen. De rechtbank heeft bij de bepaling van dit bedrag doen meewegen dat verdachte niet de persoon is geweest die een vuurwapen op A heeft gericht.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal het blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, te weten een zwart pistool onttrekken aan het verkeer, zijnde dit voorwerp voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met behulp van dit voorwerp het onder 1 bewezenverklaarde feit is begaan, dit aan de verdachte toebehorende voorwerp bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit is aangetroffen, terwijl het voorwerp kan dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en met het algemeen belang.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 45, 47, 57, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2 eerste cumulatief en 2 tweede cumulatief telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
Ten aanzien van feit 1:
MEDEPLEGEN VAN MOORD;
Ten aanzien van feit 2 eerste cumulatief :
MEDEPLEGEN VAN POGING TOT MOORD;
Ten aanzien van feit 2 tweede cumulatief :
MEDEPLEGEN VAN POGING TOT DOODSLAG;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 12 jaar;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 17 augustus 2001,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 21 augustus 2001,
verklaart onttrokken aan het verkeer het blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, genummerd 1, te weten een zwart pistool;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij. K, wonende te Rotterdam toe en veroordeelt verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan K, wonende te Rotterdam, , een bedrag van EUR 5.581,50, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
met bepaling dat indien en voorzover verdachtes mededader voormeld bedrag zal hebben betaald, verdachte door die betaling zal zijn bevrijd;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij . Al toe en veroordeelt verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan A, wonende te Leiden, , een bedrag van EUR 250,=, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Hensen, voorzitter,
Drop en De Ruiter, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Seedorf, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 6 maart 2002.