RECHTBANK TE 'S-GRAVENHAGE, STRAFSECTOR
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09.075628.01
rolnummer 4
's-Gravenhage, 4 maart 2002
De rechtbank te 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op 9 december 1980 te 's-Gravenhage,
[adres]
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 18 februari 2002.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr R.A. Kaarls, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Paulides heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf van 240 uur, subsidiair 4 maanden hechtenis en ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van 24 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 2. telastgelegde wordt veroordeeld tot een geldboete van € 500, subsidiair 20 dagen hechtenis, waarvan € 200, subsidiair 8 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair en 2 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
De rechtbank overweegt in het bijzonder dat verdachtes verklaring ter terechtzitting dat hij begon te remmen zodra hij het slachtoffer zag en dat hij zelfs bij een snelheid van 30 km/h het slachtoffer zou hebben geraakt, wordt weerlegd door het technisch rapport. Blijkens de analyse in dat rapport kan er van uitgegaan worden dat verdachte bij de vastgestelde minimale snelheid van 85 km/h en een maximale reactietijd van 1,62 seconde het slachtoffer op een afstand van ongeveer 38,25 meter vóór het aangetroffen rem/blokkeerspoor, dat begint op de voetgangersoversteekplaats, heeft waargenomen en dat hij bij diezelfde snelheid en een minimale reactietijd van 1,02 seconde het slachtoffer op een afstand van ongeveer 24 meter voor het aangetroffen spoor heeft waargenomen. In het voor verdachte gunstigste geval had hij bij een snelheid van 50 km/h per uur en een reactietijd van 1,62 seconde 2,18 meter vóór de aanvang van het spoor de auto tot stilstand kunnen brengen zodat hij het slachtoffer, die vanuit de rijrichting van verdachte gezien nà de oversteekplaats de weg overstak, in het geheel niet geraakt zou hebben. In het voor verdachte ongunstigste geval had hij bij diezelfde snelheid en een reactietijd van 1,02 seconde de auto weliswaar niet tot stilstand kunnen brengen zonder het slachtoffer te raken, maar zou zijn snelheid ten tijde van de aanrijding zeer veel lager zijn geweest (hij zou dan enkele meters verder tot stilstand zijn gekomen); aannemelijk is dat de gevolgen dan aanzienlijk minder ernstig geweest zouden zijn.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf en overtreding oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straffen en bijkomende straf zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen straffen en bijkomende straf het volgende overwogen. Verdachte heeft met een kort daarvoor door hem opgehaalde huurauto gereden over de Parallelweg, een weg binnen de bebouwde kom van de gemeente 's-Gravenhage, met een snelheid die gelegen was ver boven de aldaar geldende maximumsnelheid. Hij bleef met die hoge snelheid rijden terwijl hij een voetgangersoversteekplaats naderde en hij bekend was met de onoverzichtelijke verkeerssituatie ter plaatse door de links van die oversteekplaats gelegen tram/bushalte. Vervolgens is hij met zijn auto tege een op de rijbaan direct naast die oversteekplaats overstekende 13-jarige jongen gebotst. De volgende dag is de jongen aan zijn verwondingen in het ziekenhuis overleden. Hierdoor is veel leed en een blijvende leegte bij diens familie ontstaan.
De rechtbank rekent verdachte dit aanmerkelijk onvoorzichtig rijgedrag zwaar aan. Ook rekent zij het verdachte aan dat hij toen aan de hem ondervragende opsporingsambtenaar de naam van zijn broer en diens geboortedatum heeft opgegeven. Als reden heeft hij hiervoor opgegeven dat de huurauto op diens naam stond. Pas veel later toen zijn broer werd gedagvaard voor deze zaak heeft hij verklaard dat hij de bestuurder van de auto was en niet zijn broer.
Blijkens zijn documentatie heeft verdachte na dit door hem veroorzaakte verkeersongeval met tragische gevolgen binnen drie maanden driemaal te snel gereden.
Al met al acht de rechtbank het opleggen van een werkstraf van de maximale duur op zijn plaats. Daarnaast acht zij gelet op het verkeersgedrag van verdachte na te melden deels onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen een passende reactie. Vanwege de ernst van het feit acht de rechtbank een onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van langere duur dan de officier van justitie gevorderd op zijn plaats. Tenslotte zal zij aan verdachte voor het opgeven van een valse naam na te melden onvoorwaardelijke geldboete opleggen.
Bij de vaststelling van de vermogensstraf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24c, 62, 435 van het Wetboek van Strafrecht;
- 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair en 2 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
OVERTREDING VAN ARTIKEL 6 VAN DE WEGENVERKEERSWET 1994, TERWIJL HET EEN ONGEVAL BETREFT WAARDOOR EEN ANDER WORDT GEDOOD;
Ten aanzien van feit 2:
DOOR HET BEVOEGD GEZAG NAAR ZIJN NAAM GEVRAAGD, EEN VALSE NAAM OPGEVEN;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
ten aanzien van feit 1 primair:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid voor de tijd van 240 uren;
beveelt, dat voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 120 dagen;
legt verdachte als bijkomende straf op, ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 24 maanden;
bepaalt, dat een gedeelte van deze bijkomende straf, groot 6 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten aanzien van feit 2 voorts:
een geldboete van € 300,= bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
6 dagen hechtenis;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Elkerbout, voorzitter,
Van Wesenbeeck en Wattel, rechters,
in tegenwoordigheid van Ligthart, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 maart 2002.