ECLI:NL:RBSGR:2002:AD9996

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
8 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09-757448-01
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Hensen
  • A. Wattèl
  • J. Kuijer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de Rechtbank 's-Gravenhage inzake bedreiging en mishandeling met betrekking tot echtgenote en drugsbezit

Op 8 maart 2002 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage een vonnis gewezen in een strafzaak tegen een verdachte, geboren op 2 december 1970 in Marokko. De zaak werd behandeld tijdens een terechtzitting op 22 februari 2002, waarbij de verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Heemskerk. De telastlegging omvatte meerdere feiten, waaronder bedreiging en mishandeling van de echtgenote van de verdachte, alsook opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair en subsidiair telastgelegde feiten, maar achtte de feiten onder 2 en 3 wettig en overtuigend bewezen. De verdachte had zijn echtgenote geslagen en bedreigd met een mes, en ook haar zus verbaal en fysiek bedreigd. Daarnaast had hij een aanzienlijke hoeveelheid hasjiesj in zijn bezit, wat schadelijk kan zijn voor de volksgezondheid en kan leiden tot criminaliteit. De rechtbank heeft rekening gehouden met eerdere veroordelingen van de verdachte voor vergelijkbare feiten en heeft een gevangenisstraf van tien maanden opgelegd, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, wordt in mindering gebracht op de opgelegde straf. De rechtbank heeft ook het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven zodra de duur van de voorlopige hechtenis gelijk is aan de onvoorwaardelijk opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE, SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/757448-01
rolnummer 0003
's-Gravenhage, 8 maart 2002
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op 2 december 1970 te Izakieren-B Bouayach (Marokko),
[adres]
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 22 februari 2002.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr. R. Heemskerk, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. Hemstede heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij
-gewijzigde- dagvaarding onder 1 primair telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding 1 subsidiair, 2 en 3 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij - gewijzigde - dagvaarding onder 1 primair en 1 subsidiair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 2 en 3 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen deels onvoorwaardelijke het volgende overwogen.
Verdachte heeft zijn echtgenote geslagen en haar, nadat zij uit huis was gevlucht en hij haar had achtergevolgd, bedreigd met een mes. Voorts heeft hij de zus van zijn echtgenote verbaal en met een bezemsteel bedreigd. De bedreigingen van verdachte moeten voor beide slachtoffers beangstigend zijn geweest. Verdachte heeft met zijn handelen voorts de lichamelijke integriteit van zijn echtgenote geschonden.
Voorts heeft verdachte een niet geringe hoeveelheid hasjiesj voorhanden gehad. Stoffen als hasjiesj kunnen de volksgezondheid schade toebrengen en kunnen voorts, mede door ten gevolge van het gebruik daarvan veroorzaakte criminaliteit, overlast veroorzaken in de samenleving.
De rechtbank neemt in het nadeel van verdachte in aanmerking dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister reeds eerder terzake van bedreiging en mishandeling is veroordeeld en dat hij heeft bevestigd dat hij tevens in het buitenland is veroordeeld terzake van drugsdelicten. Deze veroordelingen hebben hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 57, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht;
- 3 en 11 van de Opiumwet, en de daarbij behorende Lijst II.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij - gewijzigde - dagvaarding onder 1 primair en 1 subsidiair telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 2 en 3 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
Feit 2:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
en
Bedreiging met zware mishandeling;
en
Mishandeling terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn echtgenoot;
Feit 3:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van TIEN (10) MAANDEN;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot VIJF (5) MAANDEN niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op :1 december 2001,
in voorlopige hechtenis gesteld op :4 december 2001;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de reeds ondergane voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
Mrs. Hensen, voorzitter,
Wattèl en Kuijer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Van der Putten, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 maart 2002.