RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE, SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/925089-02
rolnummer 0004
's-Gravenhage, 8 maart 2002
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op 12 juli 1972 te Paramaribo (Suriname),
[adres]
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 22 februari 2002.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr. R.Th.R.F. Carli, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Meulmeester heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij
-gewijzigde- dagvaarding telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de blijkens de Lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen Beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen telefoon (Panasonic grijs) zal worden teruggegeven aan verdachte.
Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
Geldigheid van de dagvaarding.
De raadsman heeft aangevoerd dat de dagvaarding ten aanzien van de zinsnede "en/of een toestand van lichamelijk en geestelijk overwicht op die Kraaibeek doen ontstaan door (dreigend) aanwezig te zijn in diens woning waardoor hij niet in staat was (afdoende) weerstand te bieden", nietig dient te worden verklaard, omdat de dagvaarding op dat punt onvoldoende feitelijk is.
De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding ten aanzien van de betwiste passage voldoende feitelijk is, nu voor verdachte -mede gelet op de inhoud van het strafdossier- redelijkerwijs geen twijfel kan bestaan welke specifieke gedragingen hem te dien aanzien worden verweten.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Overweging met betrekking tot de kwalificatie.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het verweer dat, nu het slachtoffer zelf de schroevendraaier heeft aangereikt waarmee de DVD-speler en boxen zijn losgeschroefd, er geen sprake kan zijn van wegnemen en/of wederrechterlijk toeëigenen van deze goederen, het volgende. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het slachtoffer door het aanreiken van de schroevendraaier niet tevens de DVD-speler en boxen aangereikt en hebben verdachte en de medeverdachten na het afgeven van de schroevendraaier door het slachtoffer de DVD-speler en boxen met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening weggenomen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden, waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Naar zijn kern genomen gaat het hier om een gewelddadige beroving in een bewoonde woning, gepleegd door drie tezamen optredende daders. Dat het zich afspeelde in het criminele milieu maakt het feit nog ernstiger. De achtergrond van de drie daders maakte hun optreden extra imponerend. De omstandigheid dat het slachtoffer ook boter op zijn hoofd heeft, maakte voor hem de drempel om de hulp van justitie in te roepen alleen maar groter. Verdachte en zijn mededaders hebben van beide omstandigheden gebruik gemaakt.
Verdachte heeft samen met twee eveneens eerder voor misdrijven veroordeelde andere personen het slachtoffer 's avonds opgewacht voor diens woning in verband met het innen van een -uit criminele activiteiten voortvloeiende- vordering die hij op het slachtoffer meende te hebben. Vervolgens heeft hij samen met bedoelde andere personen diens woning betreden en daar vervolgens het slachtoffer op indringende wijze meegedeeld dat hij zijn schuld aan verdachte diende te voldoen, en hem vervolgens indringend gevraagd hoe het slachtoffer dat dacht op te lossen. Eenmaal in de woning van het slachtoffer heeft een medeverdachte de woning doorzocht, waarna uiteindelijk enige waardevolle goederen, alsmede onder meer de auto en de huissleutel van het slachtoffer zijn meegenomen. Daarbij zijn dreigende woorden toegevoegd die er onder meer toe strekten dat het slachtoffer beter niet de politie kon bellen en dat het hier niet bij zou blijven.
De rechtbank overweegt voorts dat verdachte met het aanwenden van eigenrichting volledig is voorbijgegaan aan de omstandigheid dat betaling van een vordering die zijn oorsprong heeft in criminele activiteiten niet op legale wijze kan worden afgedwongen.
Voor het slachtoffer moet het handelen van verdachte en zijn mededaders, waarbij verdachte de initiator was van het plegen van het onderhavige feit, uiterst beangstigend zijn geweest. Zulks mede omdat het feit zich in de woning van het slachtoffer heeft afgespeeld. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Voorts neemt de rechtbank in het nadeel van verdachte in aanmerking dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister reeds eerder tot een langdurige vrijheidsstraf onder meer terzake van een soortgelijk feit is veroordeeld, hetgeen hem kennelijk niet heeft weerhouden van het plegen van het onderhavige feit.
De rechtbank is, gelet op het bovenstaande en ook lettende op straffen die in de regel plegen te worden opgelegd na beroving van bewoonde woningen, van oordeel dat de eis van de officier van justitie onvoldoende recht doet aan de ernst van de zaak. De rechtbank zal dan ook een zwaardere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van het blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, te weten een telefoon Panasonic grijs.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
Diefstal voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van VIERENTWINTIG (24) MAANDEN;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 22 januari 2002,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 25 januari 2002;
gelast de teruggave aan verdachte van het blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerp, te weten een telefoon, Panasonic grijs;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
Mrs. Hensen, voorzitter,
Wattèl en Kuijer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Van der Putten, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 maart 2002.