RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE, SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/757288-01
rolnummer 0007
's-Gravenhage, 08 maart 2002
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
geboren op 03 juni 1983 te Rotterdam,
[adres]
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 06 december 2001 en ter terechtzitting van 22 februari 2002.
De verdachte, bijgestaan door de raadsvrouw mr P. Vellekoop, is verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr Hemstede heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot volledige toewijzing van de vordering van de benadeelde partij groot € 7326,53, met bepaling dat indien en voorzover verdachtes mededader voormeld bedrag zal hebben betaald, verdachte door die betaling zal zijn bevrijd.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 7326,53,= subsidiair 293 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding primair vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
De rechtbank acht de ontkennende verklaring van verdachte, gezien de bewijsmiddelen, volstrekt ongeloofwaardig en overweegt daartoe met name het navolgende:
- Verdachte is volgens zijn verklaring op reis gegaan om zijn salaris van die week bij zijn werkgever te halen. Tevens heeft hij ter terechtzitting verklaard dat hij die week niet heeft gewerkt, misschien met uitzondering van de maandag.
- Verdachte heeft voorts ter terechtzitting verklaard dat hij met een onbekend iemand, die naar werk zocht, het kantoor van zijn werkgever in het veilingcomplex binnen is gegaan en toen niet om zijn salaris heeft gevraagd, omdat hij niet inhalig wilde overkomen.
- Naar eigen verklaring ter terechtzitting is hij, nadat de onbekende éénmaal op zijn werkgever had geschoten en zijn werkgever hem, verdachte, bij zijn arm had proberen vast te houden, uit angst weggerend en is niet meer in het kantoor van zijn werkgever teruggekeerd. Hij heeft vervolgens geen enkele poging gedaan medische en/of andere hulp te zoeken voor zijn werkgever.
- Hij is, naar eigen zeggen, naar buiten het veilingcomplex, toen weer naar binnen en vervolgens weer naar buiten gerend en vervolgens naar de bushalte gelopen. Een verklaring voor dit gedrag, anders dan dat hij zich in veiligheid wilde brengen, heeft hij niet gegeven.
- Hij is niet naar de politie gegaan om over de schietpartij te verklaren en heeft, naar hij zegt, met niemand daarover gesproken. Een verklaring daarvoor heeft hij niet gegeven, behoudens dat het hem beter leek het er met niemand over te hebben. Waarom hem dat beter leek, heeft hij desgevraagd niet verklaard.
- Tijdens zijn verblijf in het Huis van Bewaring heeft hij over de telefoon tegen zijn broer gezegd, dat deze telefonisch geen uitspraken moest doen over het incident. Ter terechtzitting heeft verdachte hierover verklaard dat dit hem beter leek, omdat hij wist dat er getapt werd. Waarom hem dat beter leek, heeft hij, wederom desgevraagd, niet verklaard.
Het hiervoor overwogene draagt bij aan de overtuiging van de rechtbank dat verdachte de schutter kende en na rijp beraad en in rustig overleg met deze bij zijn werkgever naar binnen is gegaan om hem neer te schieten. De rechtbank heeft daarbij ook gelet op de, in de bewijsmiddelen vermelde, verklaring van de werkgever van verdachte, die, in tegenstelling tot verdachte, heeft verklaard dat, na het eerste schot, verdachte en de schutter het kantoor verlieten om even later daar weer terug te keren, waarna de schutter het tweede schot loste. De rechtbank heeft geen enkel aanknopingspunt kunnen vinden voor de eventuele onbetrouwbaarheid van deze verklaring van het slachtoffer.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden, waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte is tezamen met een ander naar verdachtes werkgever, op de Bloemenveiling gegaan, kennelijk met de bedoeling om hem te vermoorden. Daartoe hadden zij een geladen pistool meegenomen. Verdachte heeft de medeverdachte geïntroduceerd bij deze werkgever. De medeverdachte heeft zonder een woord te zeggen het pistool op het hoofd van het slachtoffer gezet en de trekker overgehaald. Het pistool weigerde. Vervolgens is wel een schot afgegaan, waarna beide verdachten even weggegaan zijn uit het kantoor. De beide verdachten zijn vervolgens teruggekomen in het kantoor, waarna de medeverdachte wederom van korte afstand het slachtoffer met een kogel geraakt heeft. Beide verdachten zijn weggerend en hebben het slachtoffer bloedend achtergelaten. Het slachtoffer heeft veel bloed verloren en is in een zogeheten verbloedingsshock geraakt. Het is niet aan de beide verdachten te danken dat het slachtoffer niet aan zijn verwondingen is overleden.
De koelbloedigheid en gewetenloosheid waarmee verdachte en de medeverdachte zijn opgetreden heeft de rechtbank en de gehele samenleving ernstig geschokt.
De rechtbank heeft kennis genomen van het adviesrapport van Reclassering Nederland d.d. 29 augustus 2001 opgemaakt door mevr. I.M.E. Blom, reclasseringswerker, waarin psychiatrische en psychologische onderzoeken worden geadviseerd, alsmede voorlichtingsrapportage van de Stichting Reclassering Nederland. Het voorlichtingrapport d.d. 28 november 2001 van mevr. J.M. 't Hart, reclasseringswerker bij Reclassering Nederland bevat geen strafadvies, nu verdachte ontkent. Verder heeft psycholoog J.M. Schrijer verdachte bezocht, maar kon geen psychologisch rapport uitbrengen, omdat verdachte niet mee wilde werken, aldus zijn brief van 08 oktober 2001. Forensisch psychiater H.E.M. van Beek heeft om dezelfde reden geen psychiatrisch onderzoek uit kunnen voeren, aldus zijn brief van 17 oktober 2001.
Gelet op het hiervoor overwogene, alsmede op een uittreksel uit het Documentatieregister d.d. 29 augustus 2001, waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld, is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is.
De vordering van de benadeelde partij.
Slachtoffer, wonende te Rijnsburg, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 7.326,53.
Deze vordering, is door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd, terwijl die vordering, die eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij dagvaarding onder primair aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank bepaalt derhalve dat de benadeelde partij ontvankelijk is in zijn vordering en zal deze vordering toewijzen.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder primair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 7.326,53,= ten behoeve van het slachtoffer
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 36f, 45, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding primair telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
MEDEPLEGEN VAN POGING TOT MOORD;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
GEVANGENISSTRAF voor de duur van 6 (zes) jaren;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 28 augustus 2001,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 31 augustus 2001,
wijst de vordering tot schadevergoeding van de BENADEELDE PARTIJ toe en veroordeelt verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan slachtoffer, wonende te Rijnsburg, een bedrag van € 7.326,53,=, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
met bepaling dat indien en voorzover verdachtes mededader voormeld bedrag zal hebben betaald, verdachte door die betaling zal zijn bevrijd;
legt aan verdachte op de verplichting tot BETALING AAN DE STAAT van een bedrag groot € 7.326,53 ten behoeve van het slachtoffer
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 146 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Donker, voorzitter,
Schaffels en Timmermans, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Schuurmans, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 08 maart 2002.