RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE, SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/900743-01
rolnummer 0004
's-Gravenhage, 08 maart 2002
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de verwezen zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
geboren op 27 februari 1946 te 's-Gravenhage,
[adres]
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 22 februari 2002.
De verdachte, bijgestaan door de raadsvrouw mr C.L. Koets-Bolhuis, is verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr Keulen heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair en 2 primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, ook als dit inhoudt het ondergaan van een behandeling, zolang die instelling zulks nodig acht.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 2.000,= als voorschot aan smartegeld en niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 2.000,= subsidiair 80 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair en 2 primair vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte heeft een meisje van acht jaar oud vastgepakt en meegetrokken naar zijn woning en haar belet deze te verlaten. In zijn slaapkamer heeft hij zich seksueel aan haar vergrepen door haar te betasten en zijn vinger in haar vagina te stoppen. Het gaat hier om een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van een zo jong meisje, die, ook door de daarmee gepaard gaande bedreiging en de vervuilde toestand van verdachte en van zijn woning, een ernstig schadelijk effect op haar psychische toestand heeft gehad. Dit blijkt onder meer uit de omstandigheid dat zij nog steeds onder behandeling is. Verdachte heeft op geen enkele wijze rekening gehouden met de negatieve gevolgen voor de gevoelsbeleving van het meisje en met de schok die zijn gedrag in de familiekring van het meisje en - ruimer - in de maatschappij teweeg heeft gebracht.
De rechtbank houdt rekening met het feit dat verdachte blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 15 november 2001 nog niet eerder voor dergelijke feiten met justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van gezondheidspsycholoog drs E.S.J. Roorda-de Man d.d. 14 februari 2002, waarin deze concludeert dat de telastgelegde feiten aan verdachte slechts in enigszins verminderde mate kunnen worden toegerekend. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt die tot de hare.
In het rapport wordt geadviseerd om uit het oogpunt van recidivepreventie verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijk strafdeel met verplicht reclasseringscontact op te leggen, welk advies aansluit op het voorlichtingsrapport d.d. 18 februari 2002 van G. Westerveld, reclasseringswerker.
Op grond van het vorenstaande acht de rechtbank een gevangenisstraf van na te melden duur gerechtvaardigd, met dien verstande dat een deel daarvan vooralsnog niet ten uitvoer behoeft te worden gelegd, onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen hem te geven door de Reclassering, ook indien die inhouden dat hij een (gedragskundige) behandeling zal ondergaan voor zijn problematiek. Het voorwaardelijk deel van de op te leggen gevangenisstraf dient verdachte er mede van te weerhouden dat hij zich in de toekomst opnieuw schuldig maakt aan soortgelijke feiten.
De vordering van de benadeelde partij.
Benadeelde partij heeft zich als wettelijk vertegenwoordiger voor slachtoffer, wonende te 's-Gravenhage, als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding.
Deze vordering, voorzover deze betrekking heeft op een voorschot op de vergoeding voor immateriële schade, is door de verdediging niet weersproken, terwijl die vordering, die eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij dagvaarding onder 1 primair en 2 primair aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank bepaalt derhalve dat de benadeelde partij gedeeltelijk ontvankelijk is in haar vordering en zal deze vordering voor dat deel toewijzen. Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren, nu het hier mogelijke toekomstige schade betreft, waarvoor de benadeelde partij zich alsdan tot de burgerlijke rechter kan wenden.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 primair en 2 primair bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 2.000,= ten behoeve van het slachtoffer.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 57, 244 en 282 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair en 2 primair telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
OPZETTELIJK IEMAND WEDERRECHTELIJK VAN DE VRIJHEID BEROVEN EN BEROOFD HOUDEN;
ten aanzien van feit 2 primair:
MET IEMAND BENEDEN DE LEEFTIJD VAN 12 JAREN HANDELINGEN PLEGEN DIE MEDE BESTAAN UIT HET SEKSUEEL BINNENDRINGEN VAN HET LICHAAM;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
GEVANGENISSTRAF voor de duur van 24 maanden;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 8 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de BIJZONDERE VOORWAARDE:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, arrondissement Den Haag, zolang die instelling zulks nodig acht, ook indien deze inhouden dat hij een (gedragskundige) behandeling zal ondergaan voor zijn problematiek;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 10 november 2001,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 15 november 2001,
wijst de vordering tot schadevergoeding van de BENADEELDE PARTIJ gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting als voorschot aan immateriële schade te betalen aan slachtoffer, wonende te 's-Gravenhage, een bedrag van € 2.000,=, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is in haar vordering tot schadevergoeding, en dat deze haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot BETALING AAN DE STAAT van een bedrag groot € 2.000,= ten behoeve van het slachtoffer;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Donker, voorzitter,
Schaffels en Spliet, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Schuurmans, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 08 maart 2002.
Mr Spliet is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.