ECLI:NL:RBSGR:2002:AE0195

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/42692 OVERIN C
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake aanvraag toelating als vluchteling

In deze zaak gaat het om een verzet tegen de niet-ontvankelijk verklaring van een beroep dat is ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op de aanvraag om toelating als vluchteling. De aanvraag is ingediend op 30 november 1999, voordat de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in werking trad. De rechtbank heeft op 5 november 2001 geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is, omdat er geen voorafgaand bezwaarschrift was ingediend, zoals vereist volgens artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hiertegen is verzet aangetekend op 13 december 2001, waarbij de opposant aanvoert dat artikel 80 Vw 2000 van toepassing is en dat derhalve geen bezwaar gemaakt hoefde te worden.

De rechtbank heeft in haar uitspraak van 28 januari 2002 geoordeeld dat het verzet ongegrond is. De rechtbank stelt vast dat de termijn voor verweerder om op de aanvraag te beslissen op 30 mei 2000 is verstreken. Artikel 118, eerste lid, Vw 2000 bepaalt dat het recht zoals het gold voor de inwerkingtreding van deze wet van toepassing blijft op besluiten die voor die datum zijn bekendgemaakt. De rechtbank concludeert dat het moment van ontstaan van de mogelijkheid om een rechtsmiddel aan te wenden bepalend is voor het toepasselijke rechtsregime, en niet het einde van de termijn voor het aanwenden van dat rechtsmiddel. Dit betekent dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk is verklaard.

De rechtbank heeft verder overwogen dat tegen deze uitspraak geen rechtsmiddel openstaat. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. T.H.G. Schuringa, en is op 28 januari 2002 uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK TE ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Groningen
Vreemdelingenkamer
Registratienummer: Awb 01/42692 OVERIN C
UITSPRAAK
in het geschil tussen:
A,
geboren op [...] 1954,
van Afghaanse nationaliteit,
IND-dossiernummer: 9911.30.8055,
opposant,
gemachtigde: mr. H. Oldenhof, advocaat te Groningen,
en
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te ‘s-Gravenhage,
verweerder.
1. Overwegingen
1.1 Bij uitspraak van 5 november 2001 heeft de rechtbank het beroep van opposant tegen het uitblijven van een beslissing op de aanvraag van opposant om toelating als vluchteling, met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een voorafgaand bezwaarschrift als bedoeld in artikel 7:1 Awb.
1.2 Bij verzetschrift van 13 december 2001 is verzet gedaan tegen deze uitspraak. Daarbij is aangevoerd dat in casu artikel 80 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) toepasselijk is, waarin is bepaald dat artikel 7:1 Awb niet van toepassing is. Derhalve is terecht beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op de aanvraag, aldus opposant.
1.3 De inhoud van het verzetschrift brengt de rechtbank tot het oordeel dat de rechtbank op 5 november 2001 terecht heeft aangenomen dat het beroep niet-ontvankelijk is. Het verzet zal daarom ongegrond worden verklaard.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
1.4 De aanvraag van opposant is ingediend op een tijdstip gelegen ruim voor invoering van de Vw 2000, namelijk op 30 november 1999. De termijn voor verweerder om op deze aanvraag te beslissen is, ingevolge artikel 15c, eerste lid, Vreemdelingenwet (Vw) verstreken op 30 mei 2000. Artikel 118 Vw 2000 bepaalt dat ten aanzien van de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen een besluit op grond van de Vreemdelingenwet dat is bekendgemaakt voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet het recht zoals het gold voor dat tijdstip van toepassing blijft. Ingevolge artikel 6:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. De rechtbank is van oordeel dat uit het vorenstaande volgt dat het moment van het ontstaan van de mogelijkheid om een rechtsmiddel aan te wenden bepalend is voor het toepasselijke rechtsregime en niet het einde van de termijn waarbinnen het rechtsmiddel kan worden aangewend. De rechtbank vindt voor deze opvatting steun in hetgeen is vermeld in de Memorie van Toelichting op artikel 118, eerste lid, Vw 2000: „Indien dus twee weken voor inwerkingtreding een besluit is bekendgemaakt waartegen volgens de oude wet bezwaar kon worden gemaakt, kan daartegen nog gedurende twee weken na inwerkingtreding bezwaar worden gemaakt.“ Artikel 80 Vw 2000 is derhalve niet van toepassing.
Het verzet is daarom ongegrond.
1.4 De rechtbank zal gelet op het vorenstaande het beroepschrift doorzenden naar verweerder om als bezwaarschrift te worden afgedaan.
2. Beslissing
De rechtbank:
Verklaart het verzet ongegrond.
Gewezen door mr. R. Depping en in het openbaar in tegenwoordigheid van mr. T.H.G. Schuringa als griffier uitgesproken op 28 januari 2002.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden op: 30 januari 2002