ECLI:NL:RBSGR:2002:AE0203

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 januari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/67673
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • M.J. van den Bergh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke procedure met betrekking tot verblijfsvergunning voor alleenstaande minderjarige vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 24 januari 2002 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een vreemdelingenrechtelijke procedure. Verzoekster, een alleenstaande minderjarige vreemdeling van Chinese nationaliteit, had op 11 december 2001 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning. Deze aanvraag werd op 12 december 2001 door de Staatssecretaris van Justitie afgewezen, met als gevolg dat verzoekster Nederland diende te verlaten. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening om haar uitzetting te voorkomen totdat op het bezwaar was beslist.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de rechtbank zich in een eerdere uitspraak (AWB 01/67676) onbevoegd had verklaard om kennis te nemen van het beroep van verzoekster voor zover dit betrekking had op de ambtshalve weigering van de verblijfsvergunning. Dit gedeelte van het beroep werd doorgezonden naar de Staatssecretaris om als bezwaarschrift te worden behandeld. De voorzieningenrechter heeft vervolgens de relevante wetgeving, met name artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 73 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), in overweging genomen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de werking van het besluit van de Staatssecretaris tot afwijzing van de verblijfsvergunning opgeschort diende te worden totdat op het bezwaar van verzoekster was beslist. Dit leidde tot de conclusie dat verzoekster geen belang meer had bij de gevraagde voorlopige voorziening, waardoor het verzoek niet-ontvankelijk werd verklaard. Tevens werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op EUR 644,--. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J. van den Bergh, in aanwezigheid van griffier G.B. Bauwens.

Uitspraak

Voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht
juncto artikel 71 Vw2000
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 01/67673 VRWET
Inzake : A, verzoekster, woonplaats kiezende ten kantore van haar gemachtigde, mr. R. Bom, advocaat te Breda,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. Verzoekster heeft gesteld dat zij is geboren op [...] 1986 en dat zij de Chinese nationaliteit bezit. Zij verblijft sedert 26 november 2001 als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000) in Nederland.
Op 11 december 2001 heeft zij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw2000 ingediend. Bij besluit van 12 december 2001 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster afgewezen, hetgeen op grond van artikel 45 Vw2000 tot gevolg heeft dat verzoekster Nederland dient te verlaten.
2. Bij schrijven van 13 december 2001 heeft verzoekster tegen dit besluit een beroepschrift ingediend bij de rechtbank. Tevens is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting achterwege te laten, totdat op het beroep is beslist.
3. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van de voorlopige voorziening.
4. De openbare behandeling van het beroep en het verzoek heeft tegelijkertijd plaatsgevonden op 10 januari 2002. Verzoekster is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens waren ter zitting aanwezig de tolk X. Qian en een medewerker van "de opbouw".
II. OVERWEGINGEN
1. Ingevolge artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de president van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Op grond van het op 1 januari 2002 inwerking getreden artikel 2 van hoofdstuk 7 van de Aanpassingswet modernisering rechterlijke organisatie (Staatsblad 2001 584) wordt bij verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening de president aangeduid als voorzieningenrechter.
2. Bij uitspraak van heden, kenmerk AWB 01/67676 VRWET, heeft de rechtbank zich in het beroep van verzoekster tegen het besluit van verweerder van 12 december 2001 onbevoegd verklaard van het beroep kennis te nemen voor zover dat is gericht tegen het gedeelte van het besluit dat ertoe strekt ambtshalve aan eiser een verblijfsvergunning voor verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling (amv) te onthouden, en heeft dit gedeelte van het beroep doorgezonden naar verweerder om als bezwaarschrift te worden afgedaan. Het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening is mede connex aan dit bezwaarschrift.
3. In artikel 6:16 van de Awb is bepaald dat bezwaar of beroep de werking van een besluit waartegen het is gericht niet schorst, tenzij bij of krachtens wettelijk voorschrift anders is bepaald. Ingevolge het bepaalde in het eerste lid van artikel 73 van de Vw2000 wordt, indien bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, de werking van een besluit tot afwijzing van een reguliere aanvraag of intrekking van een verblijfsvergunning opgeschort totdat op het bezwaar of beroep is beslist.
4. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat bezwaar tegen een ambtshalve weigering een verblijfsvergunning onder de beperking van verblijf als amv te verlenen, op grond van de hoofdregel, zoals neergelegd in artikel 6:16 van de Awb, de werking van dat besluit niet opschort. Ter onderbouwing van deze stelling is aangevoerd dat in artikel 73, eerste lid, van de Vw2000 alleen de aanvraag en intrekking van een verblijfs-vergunning staan vermeld en niet de ambtshalve weigering als hiervoor genoemd.
5. De voorzieningenrechter volgt verweerders standpunt niet. Hiertoe wordt overwogen dat verweerder er aan voorbij gaat dat de wetgever in artikel 73, eerste lid, van de Vw2000, in afwijking van artikel 6:16 van de Awb heeft neergelegd dat indiening van een bezwaar de werking van het bestreden besluit opschort, behoudens de uitzonderingen genoemd in het tweede, derde en vierde lid van dit artikel. Gelet op de bewoordingen van laatstgenoemde artikelleden en de Memorie van Toelichting bij het voorstel van wet (Handelingen Tweede Kamer 26732, nr. 3, pagina 108), moet het ervoor worden gehouden dat de wetgever deze uitzonderingen limitatief heeft bedoeld. Een ambtshalve weigering dan wel afwijzing als de onderhavige ontbreekt in deze limitatieve opsomming.
6. Vorenstaande leidt tot de conclusie dat de werking van verweerders besluit van 12 december 2001 wordt opgeschort totdat op het bezwaar van eiseres is beslist.
7. Verzoekster heeft derhalve geen belang meer heeft bij de gevraagde voorziening.
8. Het verzoek wordt niet-ontvankelijk verklaard.
9. De voorzieningenrechter ziet, nu verzoekster na de uitreiking van de bestreden beschikking ter voorkoming van haar uitzetting genoodzaakt was bij de voorzieningenrechter van deze rechtbank een verzoek tot voorlopige voor ziening in te dienen, aanleiding verweerder op grond van artikel 8:75, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de kosten die verzoekster in verband met het indienen van het verzoekschrift tot voorlopige voorziening redelijkerwijs heeft moeten maken.
Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op EUR 644,-- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor hetverschijnen ter zitting met een waarde per punt van EUR 322,-- en wegingsfactor 1).
Aangezien ten behoeve van verzoekster een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb de betaling aan de griffier te geschieden.
III. BESLISSING
De Voorzieningenrechter:
1. verklaart het verzoek niet-ontvankelijk
2. veroordeelt verweerder in de proceskosten ad EUR 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten dient te vergoeden en aan de griffier dient te betalen.
IV. RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Aldus gedaan door mr. M. J. van den Bergh en uitgesproken in het openbaar op 24 januari 2002, in tegenwoordigheid van G. B. Bauwens , griffier.
afschrift verzonden op: 25 januari 2002