Arrondissementsrechtbank te ’s-Gravenhage
zittinghoudende te Haarlem
Enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 01 / 26452 S1813
inzake: A, wonende/verblijvende te B, Nigeria, eiser,
gemachtigde: mr. M. Tjebbes, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. B. Magnin, werkzaam bij de onder de Minister van Justitie ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1.1 Eiser, geboren op 2 juli 1968, heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Op 18 januari 2000 heeft hij een aanvraag ingediend om verlening van een machtiging tot voorlopige verblijf. Op 28 februari 2000 heeft eiser een bezwaarschrift ingediend tegen
het niet tijdig nemen van een besluit door verweerder. Op 8 november 2000 is dit bezwaar voor wat betreft het niet tijdig nemen van een besluit gegrond verklaard en voor het overige ongegrond verklaard.
1.2 Op 13 november 2000 heeft eiser tegen deze beslissing beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft bij brief van 15 maart 2001 besloten dat de beschikking van 8 november 2000 wordt ingetrokken en dat opnieuw op het bezwaar zal worden beslist. Eiser heeft daarop bij brief van 25 maart 2001 het beroep ingetrokken.
1.3 Vevrolgens heeft verweerder bij beschikking van 30 mei 2001 het bezwaar opnieuw ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing heeft eiser op 18 juni 2001 wederom beroep ingesteld bij de rechtbank. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden en in zijn verweerschrift geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 31 oktober 2001. Ter zitting hebben eiser en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet.
2.1 Nu de primaire besluiten zijn bekendgemaakt voor 1 april 2001, is ingevolge de artikelen 118, 119 en 120 Vw zowel op de behandeling van de aanvraag, het bezwaar en het beroep alsmede ten aanzien van de mogelijkheid enig rechtsmiddel aan te
wenden het voor 1 april 2001 geldende recht van toepassing.
2.2 In dit geding dient te worden beoordeeld of de ongegrondverklaring van het bezwaar in rechte stand kan houden. Daartoe moet worden bezien of dit besluit de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
2.3 Eiser legt aan de aanvraag om afgifte van een machtiging tot voorlopige verblijf en het onderhavige beroep ten grondslag dat hij in aanmerking komt voor een vergunning tot verblijf met als doel: gezinsvorming bij Nederlandse echtgenote C.
2.4 Ingevolge artikel 33d Vw worden beschikkingen omtrent de afgifte van visa of machtigingen tot voorlopige verblijf, gegeven krachtens het Soeverein Besluit van 12 december 1813 (Stcrt.1814, 4), voor de toepassing van de wettelijke voorschriften van bezwaar en beroep gelijkgesteld met beschikkingen aangaande toelating, gegeven op grond van de Vreemdelingenwet.
2.5 De verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf kan, evenals een vergunning tot verblijf ingevolgde artikel 11, vijfde lid, Vw, aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend. De gronden voor afgifte van een machtiging tot voorlopig verblijf zijn, zoals blijkt uit hoofdstuk A4/5.3 van de Vreemdelingencirculaire 1994 (Vc), gelijk aan die voor afgifte van een vergunning tot verblijf.
2.6 De Staatssecretaris van Justitie voert met het oog op de bevolkings- en werkgelegenheidssituatie hier te lande bij de toepassing van dit artikellid een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen -behoudens verplichtingen voortvloeiende uit
internationale overeenkomsten - slechts voor verlening van een vergunning tot verblijf in aanmerking komen, indien met hun verblijf hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien er sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard. Dit beleid is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 1994 (Vc).
2.7 Ingevolge hoofdstuk B1/1.2.1 Vc zijn de algemene vereisten voor toelating van de echtgeno(o)t(e) onder meer: a) geldigheid van het huwelijk en b) gelegaliseerde huwelijksakte. Het bestaan van een geldig huwelijk moet met gelegaliseerde officiële bescheiden worden aangetoond. Het bestaan van een rechtsgeldig huwelijk en het overleggen van officiële en gelegaliseerde bescheiden zijn twee zelfstandige voorwaarden. Aan beide voorwaarden moet dus zijn voldaan om in aanmerking te komen voor verlening van een vergunning tot verblijf.
2.8 Eiser heeft noch bij aanvraag noch tijdens de behandeling daarvan middels gelegaliseerde en geverifieerde documenten aangetoond dat hij gehuwd is.
2.9 Eiser heeft op 31 augustus 1999 een verzoek tot legalisatie ingediend bij verweerder. Het verzoek is op 10 november 1999 geweigerd omdat tijdens het verificatie onderzoek is gebleken dat de juistheid van de in de geboorteakte vermelde
geboortedatum niet door onafhankelijke bronnen kon worden bevestigd.
2.10 Eiser stelt dat hem het feit dat de juistheid van de in de geboorteakte genoemde geboorte datum niet kan worden vastgesteld, niet kan worden tegengeworpen, nu hij aan alle voorwaarden, zoals die worden gesteld in de Vreemdelingencirculaire 1994, voor het verlenen van een vergunning tot verblijf bij Nederlandse echtgenote, voldoet.
2.11 Verweerder stelt zich op het standpunt dat niet is voldaan aan de toelatingsvoorwaarden in het kader van het gezinsherenigingsbeleid, in het bijzonder ingeval van huwelijk, nu niet met officiële gelegaliseerde en geverifieerde documenten is aangetoond dat er sprake is van een naar Nederlands Internationaal Privaat Recht geldig huwelijk.
2.12 Door eiser zijn geen rechtsmiddelen aangewend tegen de beslissing in bezwaar van verweerder tot weigering van de legalisatie.
2.13 Op grond van hetgeen is bepaald in de Vreemdelingencirculaire mag verweerder van eiser verlangen dat hij het bestaan van zijn huwelijk met officiële gelegaliseerde bescheiden aantoont, dat geen rechtsregel er aan in de weg staat het vereiste van aantonen van huwelijk met officiële en gelegaliseerde bescheiden te stellen als materiele voorwaarde van toelating.
2.14 In geval niet wordt voldaan aan de beleidsregels voor toelating zal verweerder op de voet van artikel 4:84 Awb de vraag moeten beantwoorden of sprake is van door de vreemdeling aangevoerde bijzondere feiten en omstandigheden die aanleiding dienen te zijn om in zijn geval van de beleidsregels af te wijken.
2.15 De rechtbank is van oordeel dat toepassing van het beleid voor eiser geen gevolgen heeft die wegens bijzondere feiten en omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot het doel van het beleid. Tegen de beslissing tot weigering van de legalisatie staan rechtsmiddelen open, eiser heeft hier echter geen gebruik van gemaakt.
2.16 Uit het vorenstaande volgt dat er geen grond is voor het oordeel dat verweerder bij afweging van de betrokken belangen niet in redelijkheid aan eiser de toelating heeft kunnen weigeren.
2.17 Hiermede handelt verweerder niet in strijd met het Haags Huwelijksverdrag en de Wet conflictenrecht huwelijken. Artikel 10 van voormeld verdrag luidt: Wanneer een huwelijksverklaring is afgegeven door een bevoegde autoriteit, wordt het huwelijk vermoed rechtsgeldig te zijn, tot het tegendeel is bewezen. Legalisatie van een huwelijksakte zal door verweerder dan ook kunnen worden verlangd om vast te stellen of de betrokken instantie bevoegd was.
2.18 Nu verweerder in haar beschikking van 30 januari 2001 een verificatie van de huwelijksacte heeft geweigerd, had eiser tegen deze beslissing een rechtsmiddel kunnen aanwenden, doch eiser heeft dat achterwege gelaten.
2.19 Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet in strijd met geschreven of ongeschreven rechtsregels heeft gehandeld door het bezwaar tegen de niet-inwilliging van de aanvraag om afgifte van een machtiging tot voorlopige verblijf ongegrond te verklaren.
2.20 Het beroep is mitsdien ongegrond.
2.21 De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding tot kostenveroordeling en evenmin tot vergoeding van het betaalde griffierecht.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.S. Korteweg - Wiers, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 18 januari 2002, in tegenwoordigheid van de griffier.
Afschrift verzonden op: 18 januari 2002
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.