ECLI:NL:RBSGR:2002:AE0286

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
5 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/6056
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • Y.A.A.G. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot asielaanvraag

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 5 februari 2002 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van A, een Syrische nationaliteit houder, die in het Grenshospitium te Amsterdam verblijft. Verzoeker had op 18 januari 2002 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning, maar de toegang was hem op 17 januari 2002 op luchthaven Schiphol geweigerd. Verzoeker stelde dat er geen beslissing was genomen op zijn aanvraag en dat de termijn van 48 uur voor een besluit was overschreden. Hij verzocht de rechtbank om hem alsnog als vluchteling toe te laten of om een vergunning tot verblijf te verlenen.

De rechtbank overwoog dat verzoeker geen spoedeisend belang had bij het verzoek om voorlopige voorziening, omdat hij inmiddels had gekregen wat hij beoogde: zijn aanvraag zou niet langer in de aanmeldcentrumprocedure (AC-procedure) worden afgedaan, maar in de gewone procedure. De rechtbank merkte op dat indien er sprake zou zijn van niet tijdig beslissen, het instellen van beroep tegen het niet tijdig beslissen voldoende zou zijn. De rechtbank behandelde het verzoek snel, waardoor er geen belang was bij een afzonderlijk verzoek om voorlopige voorziening.

Daarnaast werd vastgesteld dat verzoeker niet meer in de AC-procedure zat, maar in de reguliere procedure, die zes maanden mag duren. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van niet tijdig beslissen en dat het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk was. De rechtbank verklaarde het verzoek niet-ontvankelijk en stelde vast dat er geen proceskosten aan de andere partij konden worden opgelegd. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
Vreemdelingenkamer
voorzieningenrechter
Uitspraak
artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/6056 VRONTN (voorlopige voorziening)
inzake: A alias A, geboren op [...] 1976, van Syrische nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, verzoeker,
gemachtigde: mr. R.J. van der Zee, medewerker van de Stichting Rechtsbijstand Asiel te Rotterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.L. de Mik, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie.
I. PROCESVERLOOP
1. Aan verzoeker is op 17 januari 2002 op luchthaven Schiphol de toegang geweigerd. Op 18 januari 2002 heeft hij een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Op 20 januari 2002 heeft het nader gehoor plaatsgevonden. Verweerder heeft op 21 januari 2002 een voornemen uitgereikt aan verzoeker.
2. Bij verzoekschrift van 22 januari 2002 heeft verzoeker de voorzieningenrechter van deze rechtbank (verder ook: de rechtbank) verzocht primair te bepalen dat verzoeker alsnog toegelaten zal worden als vluchteling dan wel subsidiair te besluiten tot verlening van een vergunning tot verblijf dan wel meer subsidiair verzoeker toe te laten tot de reguliere asielprocedure.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2002. Verzoeker is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig als tolk in de Arabische taal M.L. Selmi.
II. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verzoeker voert het volgende aan. Er is nog geen beslissing genomen op de aanvraag van verzoeker. De termijn van 48 uur is ruim overschreden. De gemachtigde van verzoeker heeft reeds aangegeven dat nabespreking van het nader gehoor niet zal plaatsvinden en er logischerwijs geen zienswijze zal volgen. Er staat aan verweerder geen rechtsregel in de weg om alvast een beschikking uit te reiken om zo te bewerkstelligen dat de aanvraag binnen 48 uur kan worden afgedaan. Verwezen wordt naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 25 januari 2002 (reg.nr. AWB 02/3281 VRONTN). Daarbij is het heel moeilijk om een Kirmanji-tolk te verkrijgen en dat heeft ook enige tijd geduurd.
Verzoeker kan zich niet verenigen met het beroep van verweerder op artikel 3.116 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Verweerder past eerst artikel 3.117 van het Vb toe. Verzoeker stelt dat verweerder niet zomaar van de aanmeldcentrumprocedure (AC-procedure) als beschreven in artikel 3.117 van het Vb over kan stappen naar de procedure beschreven in artikel 3.116 van het Vb.
Het spoedeisende belang bestaat niet zozeer uit de dreiging van uitzetting maar bestaat daaruit dat de vrijheidsontneming niet langer mag voortduren. Verzoeker is in het Grenshospitium geplaatst terwijl hij in een opvangcentrum thuis hoort. Weliswaar wordt dit getoetst in het beroep tegen de opgelegde maatregel maar er is een zodanige connexiteit dat het ook in de onderhavige procedure aan de orde is.
2. Verweerder kan de stellingen van verzoeker niet volgen. Verzoeker zit niet meer in de AC-procedure maar in de gewone procedure om op de aanvraag te beslissen. Deze mag 6 maanden duren, met dien verstande dat verweerder, gelet op het feit dat verzoeker in het Grenshospitium zit, voortvarend te werk zal gaan.
Er is nog geen besluit op de aanvraag genomen. Verzoeker heeft nu een termijn van twee weken gekregen om een zienswijze op het voornemen in te dienen. Er is mitsdien geen sprake van niet tijdig beslissen, zoals in het verzoekschrift is gesteld. Evenmin is sprake van een ander besluit. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het verzoek niet-ontvankelijk is. Er is voorts geen sprake van spoedeisend belang.
Verweerder kan op ieder moment in de AC-procedure besluiten om verzoeker in het OC te plaatsen. Hier is besloten de AC-procedure te beëindigen, maar is niet besloten om verzoeker in het OC te plaatsen. Aldus zou hem immers toegang tot Nederland zijn verleend. Er is besloten om verzoeker niet alsnog toegang te verlenen en tevens om de maatregel als bedoeld in artikel 6 van de Vw 2000 voort te zetten.
Als verzoeker in een opvangcentrum geplaatst wil worden, dient hij beroep in te stellen tegen de maatregel ingevolge artikel 6 van de Vw 2000. Die toets hoort niet in deze procedure thuis.
III. OVERWEGINGEN
1. Aan de orde is de vraag of er gegeven de spoedeisendheid van het verzoek aanleiding bestaat een voorlopige voorziening te treffen.
2. De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of er sprake is van connexiteit met een bij de rechtbank ingesteld beroep, dan wel met een voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank ingesteld bezwaar of administratief beroep. Gelijktijdig met het indienen van het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening heeft verzoeker beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag van verzoeker van 18 januari 2002. Er is mitsdien sprake van connexiteit.
3. De rechtbank ziet zich voorts gesteld voor de vraag of verzoeker een spoedeisend belang heeft bij het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening. Dat is niet het geval. Indien, zoals gesteld, sprake zou zijn van niet tijdig beslissen op de aanvraag van 18 januari 2002, is het instellen van beroep tegen het niet tijdig beslissen toereikend. De rechtbank pleegt een dergelijk beroep snel te behandelen, zodat er geen belang is bij een afzonderlijk verzoek om voorlopige voorziening. Er is mitsdien geen sprake van een spoedeisend belang bij het onderhavige verzoek om een voorlopige voorziening.
4. Evenmin is sprake van procesbelang, nu verzoeker inmiddels van verweerder heeft gekregen wat hij met het onderhavige verzoek beoogt, namelijk dat zijn aanvraag niet langer in de AC-procedure wordt afgedaan, maar in de gewone procedure. Dit blijkt immers uit de brief van verweerder van 22 januari 2002, waarin verweerder mededeelt dat verzoeker alsnog in de gelegenheid wordt gesteld om conform artikel 3.116, tweede lid, van het Vb, binnen twee weken op het voornemen van 21 januari 2002 tot afwijzing van de aanvraag te reageren. Die brief kan niet anders worden aangemerkt dan als een mededeling dat de aanvraag niet langer in de AC-procedure, derhalve binnen 48 procesuren, wordt afgedaan, aangezien in de AC-procedure ingevolge artikel 3.117, tweede lid, van het Vb een termijn van slechts drie procesuren voor het uitbrengen van een schriftelijke zienswijze geldt.
5. Voor wat betreft de stelling van verzoeker dat verweerder in de Ac-procedure niet zomaar mag overstappen naar de procedure als beschreven in 3.116 van het Vb, waarmee verzoeker kennelijk beoogt te stellen dat verweerder in strijd handelt met het Vb, overweegt de rechtbank allereerst dat verzoeker deze stelling niet nader heeft onderbouwd. De rechtbank vermag voorts niet in te zien waarom verweerder niet bevoegd zou zijn te handelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.116, tweede lid van het Vb. Er is immers voldaan aan het bepaalde in artikel 3.116, eerste lid, van het Vb, te weten dat aan verzoeker rechtens de vrijheid is ontnomen op grond van artikel 6 van de Vw 2000. Voorts blijkt uit de wetsgeschiedenis dat verweerder de mogelijkheid heeft om op elk moment gedurende de AC-procedure het besluit te nemen die procedure te beëindigen.
6. Uit het voorgaande vloeit tevens voort dat geen sprake is van niet tijdig beslissen op de aanvraag van 18 januari 2002. Ingevolge artikel 25 van de Vw 2000 heeft verweerder zes maanden de tijd om op een aanvraag om verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te beslissen, zodat nog geen sprake is van niet tijdig beslissen. Het connexe beroep is mitsdien prematuur en derhalve niet ontvankelijk, zodat het onderhavige verzoek om voorlopige voorziening, indien ontvankelijk, had moeten worden afgewezen.
7. Met verweerder is de rechtbank voorts van oordeel dat de vraag of de maatregel als bedoeld in artikel 6 van de Vw 2000 thans in strijd is met de wet dan wel in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, niet thuishoort in de onderhavige procedure.
8. Gelet op de omstandigheid dat geen sprake is van enig belang bij het verzoek om een voorlopige voorziening, zal de rechtbank dit verzoek niet-ontvankelijk verklaren.
9. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten is niet gebleken.
IV. BESLISSING
De voorzieningenrechter
verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 5 februari 2002 door
mr. Y.A.A.G. de Vries, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.E. Lee, griffier.
Afschrift verzonden op: 5 februari 2002
Conc.: YV
Coll:
Bp: -
D: B
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.