ECLI:NL:RBSGR:2002:AE0289

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/6670
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.F.J.M. Schröder
  • H.A. Rosekrans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling en toekenning schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 4 februari 2002 uitspraak gedaan in een beroep tegen de bewaring van een vreemdeling, die op 22 januari 2002 in bewaring was gesteld met het oog op uitzetting. De rechtbank oordeelde dat de duur van het transport van de vreemdeling naar de plaats van verhoor, die zeseneenhalf uur had geduurd, niet in overeenstemming was met de wettelijke vereisten. De rechtbank stelde vast dat de Vreemdelingenwet 2000 geen termijn stelt aan de duur van het transport, maar dat dit niet betekent dat de termijn ongelimiteerd kan zijn. De rechtbank benadrukte dat de bevoegde instantie niet meer gebruik mag maken van de bevoegdheid tot transport dan redelijkerwijs noodzakelijk is voor een goede taakuitvoering, zoals vastgelegd in artikel 5:13 van de Algemene wet bestuursrecht. Aangezien het transport onder normale omstandigheden in ruim een half uur kan plaatsvinden, diende de verweerder aan te geven welke omstandigheden een langere duur van het transport rechtvaardigden. De rechtbank concludeerde dat de bevoegde autoriteiten disproportioneel van hun bevoegdheid gebruik hadden gemaakt, waardoor de bewaring onrechtmatig was. Het beroep werd gegrond verklaard, de bewaring werd opgeheven en de rechtbank kende de vreemdeling een schadevergoeding toe van EUR 1060,-- voor de onrechtmatige bewaring. Tevens werden de proceskosten aan de vreemdeling vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK te ‘s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
regnr.: Awb 02/6670
UITSPRAAK
op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren op [...] 1970,
nationaliteit Bulgaarse,
IND dossiernummer 0201.23.4024,
thans verblijvende in het politiebureau te Amsterdam,
raadsman mr. A.A. Vogelsang,
eiser,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie,
vertegenwoordigd door mr. S.J.J. van Riel,
ambtenaar bij de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder.
1 Procesverloop
Op 22 januari 2002 en aansluitend aan het strafrechtelijk voortraject is eiser op grond van artikel 50, derde lid, Vw 2000 overgebracht naar plaats bestemd voor verhoor teneinde aldaar te worden opgehouden.
Op 22 januari 2002 is eiser, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, met het oog op de uitzetting, in bewaring gesteld omdat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert (artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000).
Verweerder heeft op 24 januari 2002 de rechtbank in kennis gesteld van het besluit tot het opleggen van de maatregel van bewaring. Eiser wordt daardoor geacht beroep tegen dat besluit te hebben ingesteld. (artikel 94, eerste lid, Vw 2000). beroep.
Het beroep is behandeld ter zitting van donderdag 31 januari 2002. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Standpunten
Eiser heeft de rechtbank verzocht het beroep gegrond te verklaren, de opheffing van de bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen.
Verweerder heeft de rechtbank verzocht het beroep ongegrond te verklaren en het verzoek om toekenning van schadevergoeding af te wijzen.
3 Overwegingen
Beoordeeld dient te worden of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in overeenstemming zijn met de wettelijke vereisten en of deze in redelijkheid bij afweging van alle daarbij betrokken belangen gerechtvaardigd zijn.
Eiser heeft betoogd dat artikel 50, derde lid, Vw 2000 geen titel biedt voor de vrijheidsontneming gedurende het transport naar een plaats bestemd voor verhoor, aangezien vanaf het moment van beëindiging van het strafrechtelijk voortraject (08.30 uur) tot het moment van aankomst op het politiebureau (15.00 uur) een onredelijke lange periode van zeseneenhalf uur is verstreken. Hierbij wordt opgemerkt dat de afstand tussen de penitentiaire inrichting Eenhoorn te Zwaag, waar eiser strafrechtelijk is gedetineerd, en het politiebureau aan de Johan Huizingalaan te Amsterdam, waar eiser is opgehouden voor verhoor, bij benadering 48 kilometer bedraagt. Dit is een afstand die met een personenauto in ruim een half uur kan worden afgelegd.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat artikel 50, derde lid, Vw 2000 geen bijzondere eisen stelt aan het transport naar een plaats bestemd voor verhoor en dat de duur van de periode van transport niet door de Vw 2000 wordt gemaximeerd. In dit verband wordt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 15 januari 2002 (nr. 200106222/1).
De rechtbank overweegt als volgt.
Zoals reeds door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is overwogen, verbindt de Vw 2000 geen termijn aan de duur van de periode van transport voorafgaand aan de ophouding. De rechtbank is echter van oordeel dat evenmin uit de Vw 2000 blijkt dat deze termijn ongelimiteerd kan voortduren. Van de bevoegdheid een vreemdeling ter ophouding te transporteren, conform artikel 50, derde lid, Vw 2000, dient de bevoegde instantie namelijk niet meer gebruik te maken dan redelijkerwijs noodzakelijk is voor een goede taakuitvoering (artikel 5:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). Nu in dit geval het transport onder normale omstandigheden in ruim een half uur kan plaatsvinden, dient verweerder – voor een afgewogen beoordeling in het licht van artikel 5:13 Awb – aan te geven welke omstandigheden een langere duur van het transport rechtvaardigen. De rechtbank vindt voor dit oordeel te meer aanleiding, nu uit de Vw 2000 blijkt dat de periode van ophouding (in beginsel en behoudens bijzondere omstandigheden) slechts zes uren mag voortduren en het regime waaronder het transport plaatsvindt in het algemeen meer belastend is dan het regime gedurende de ophouding. Verweerder heeft gemeend geen enkele reden te hoeven aan te voeren voor de de periode van transport, die in dit geval zeseneenhalf uur heeft geduurd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de bevoegde autoriteiten kennelijk disproportioneel van deze bevoegdheid gebruik hebben gemaakt.
Gelet op het feit dat het gebruik van de bevoegdheid tot vrijheidsontneming in dit geval in strijd is met artikel 5:13 Awb, is de daarop aansluitende bewaring onrechtmatig nu de daarmee gediende belangen niet in verhouding staan tot de ernst van dit gebrek en de daardoor geschonden belangen.
Het beroep is gegrond en de bewaring dient te worden opgeheven met ingang van heden.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, alle omstandigheden, waaronder de levensomstandigheden van eiser, in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om hem ten laste van de Staat een schadevergoeding toe te kennen van EUR 95-- per dag voor de dagen die hij vanaf 22 januari 2002 heeft doorgebracht in een politiebureau en EUR 70,-- per dag voor de dagen die hij vanaf 28 januari 2002 heeft doorgebracht in het huis van bewaring. Dit betekent dat een schadevergoeding van EUR 1060,-- zal worden toegekend.
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door de vreemdeling gemaakte proceskosten, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
4 BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de bewaring met ingang van heden;
- kent aan eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toe van EUR 1060,--;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad EUR 322,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. H.F.J.M. Schröder en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. H.A. Rosekrans als griffier op 4 februari 2002.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen een week na verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van „Hoger beroep vreemdelingenzaken“, postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden: 8 februari 2002
De voorzitter van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van EUR 1060,--.
Aldus gedaan op 4 februari 2002 door H.F.J.M. Schröder, fungerend voorzitter.