ECLI:NL:RBSGR:2002:AE0779

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/757137-01
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Quadekker
  • M. Schaffels
  • M. Goudswaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake doodslag en voorbereiding van moord met wapens

Op 25 maart 2002 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage een vonnis gewezen in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van doodslag en voorbereiding van moord. De verdachte was op 4 mei 2001 in verzekering gesteld en op 7 mei 2001 in voorlopige hechtenis genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte een gewelddadige roofmoord heeft gepleegd op een slachtoffer, met als doel financieel gewin. De verdachte en zijn medeverdachte hebben zich grondig voorbereid op de moord, waaronder het aanschaffen van wapens en het plannen van de uitvoering. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De verdachte is door de rechtbank als volledig toerekeningsvatbaar beoordeeld voor het eerste feit en als volledig toerekeningsvatbaar voor het tweede feit. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zestien jaren, met aftrek van de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat niet bewezen is wat de verdachte verder is telastgelegd en heeft hem daarvan vrijgesproken. Dit vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en is ondertekend door de rechters, met uitzondering van mw. mr. Goudswaard, die buiten staat was om het vonnis mede te ondertekenen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/757137-01
rolnummer 0005
's-Gravenhage, 25 maart 2002
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans preventief gehecht in/bij: P.I. Huis van Bewaring te Zoetermeer.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 11 maart 2002.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr R.G.E. de Vries, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Knobbout heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder feit 1 primair en onder feit 2 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair en onder 2 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan een onvoorstelbaar gewelddadige roofmoord op [slachtoffer]. Uitsluitend om er financieel beter van te worden hebben ze het slachtoffer om het leven gebracht, teneinde hem daarna te beroven. Verdachte en de medeverdachte hebben hierover ter voorbereiding lang en uitvoerig gesproken. Ze hebben een dubbel stel kleren aangetrokken, om zich van kleding met bloedsporen te kunnen ontdoen en om eventuele herkenning te bemoeilijken. Ze hebben de vrijdagavond uitgekozen, omdat er dan veel geld bij het slachtoffer te halen zou zijn en ze eventueel zouden kunnen uitwijken naar de zaterdagavond. Voorts hebben ze één der messen, die bij het misdrijf gebruikt zouden worden op de bewuste vrijdag aan beide zijden geslepen, teneinde sneller meer schade te kunnen aanrichten. Zonder enige aarzeling hebben zij het vooraf gemaakte plan vervolgens uitgevoerd. Zowel de voorbereiding als de uitvoering geven blijk van volstrekte minachting voor andermans leven.
Op verzoek van een vriend om hem te helpen om [betrokk[betrokkene] om het leven te brengen, zijn verdachte en de medeverdachte eveneens zonder aarzeling ingegaan. Ook bij deze zaak valt het ontbreken van respect voor een mensenleven op. Verdachte en de medeverdachten vonden dat [betrokkene] geen recht meer had om te leven, omdat hij een vrouwelijke kennis seksueel zou hebben benaderd. Ze hebben, teneinde [betrokkene] om te brengen, een aantal wapens aangeschaft en hebben ook daadwerkelijk jacht op hem gemaakt. De voorbereiding was in dit geval zo ver gevorderd, dat ze zelfs wisten waar ze [betrokkene] zouden begraven. Uitsluitend de aanhouding van één van de medeverdachten heeft kunnen voorkomen dat er geen tweede dodelijk slachtoffer is gevallen.
De rechtbank heeft kennis genomen van het pro justitia rapport van psycholoog drs. F.G. Schilder d.d. 15 juli 2001, waarin deze concludeert dat verdachte ten aanzien van het eerste feit volledig toerekeningsvatbaar dient te worden geacht. Psychiater drs. T.V. van Lent komt in zijn pro justitia rapport d.d. 17 juli 2001 tot dezelfde conclusie. De rechtbank neemt deze conclusies over. Tevens heeft de rechtbank kennisgenomen van het voorlichtingsrapport van Psycho-medisch centrum Parnassia d.d. 10 augustus 2001, opgemaakt door P. Casimiri, reclasseringswerker. Tenslotte heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van de psychiatrische observatiekliniek het Pieter Baan Centrum d.d. 07 maart 2002, opgemaakt door psycholoog A.J. de Groot en psychiater T.A. Wouters. Deze rapporteurs komen tot de conclusie dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht ten aanzien van het eerste feit en volledig toerekeningsvatbaar ten aanzien van het tweede feit. De conclusie dat verdachte ten aanzien van het eerste feit enigszins toerekeningsvatbaar is, wordt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd in voornoemde rapportage. De rapporteurs wekken door hun vrijwel kritiekloze weergave van de opmerkingen van verdachte de indruk dat deze door hen op geen enkel moment is geconfronteerd met de inhoud van de processen-verbaal, waarin zich verklaringen en tapgesprekken bevinden - ook van verdachte zelf - die haaks staan op hetgeen hij verteld heeft aan de rapporteurs. De rechtbank legt de conclusie ten aanzien van feit 1 derhalve naast zich neer. Met betrekking tot het advies aangaande feit 2 volgt de rechtbank de conclusie van het Pieter Baan Centrum wel, omdat deze conclusie bij een kritischer benadering van de verklaringen van verdachte naar het oordeel van de rechtbank geen andere zou zijn geweest.
Gelet op het hiervoor overwogene, is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 46, 47, 57, 287 en 288 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair en onder 2 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
MEDEPLEGEN VAN DOODSLAG, GEVOLGD VAN EEN STRAFBAAR FEIT EN GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DE UITVOERING VAN DAT FEIT VOOR TE BEREIDEN EN GEMAKKELIJK TE MAKEN;
ten aanzien van feit 2:
VOORBEREIDING VAN MOORD IN VERENIGING, BESTAANDE UIT HET VOORHANDEN HEBBEN VAN MESSEN, VUURWAPEN EN VLUCHTAUTO;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
GEVANGENISSTRAF voor de duur van 16 (zestien) jaren;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 04 mei 2001,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 07 mei 2001,
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Quadekker, voorzitter,
Schaffels en Goudswaard, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Schuurmans, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 maart 2002.
Mw mr Goudswaard is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.