Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 96 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/15877 VRONTN
inzake : A, geboren op [...] 1960, van Iraanse nationaliteit, en haar minderjarige kinderen B, geboren op [...] 1985, en C, geboren op [...] 1988, tezamen eisers,
verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam,
gemachtigde: mr. M.J.A. Leijen, advocaat te Alkmaar,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M.L.E.H. van Dongen, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 10 februari 2002 is ten aanzien van eisers de vrijheidsbenemende maatregel op grond van artikel 6, eerste lid en tweede lid, van de Vw 2000 toegepast. De eerste beroepen van eisers tegen het besluit van verweerder tot toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel zijn bij uitspraken van 28 februari 2002 door deze rechtbank en zittingsplaats ongegrond verklaard.
Op 11 februari 2002 hebben eisers aanvragen ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel. Bij besluiten van 14 februari 2002 heeft verweerder de door eisers ingediende aanvragen afgewezen. Op 1 maart 2002 heeft verweerder de afwijzende besluiten ingetrokken, waarbij de ten aanzien van eisers toegepaste vrijheidsontnemende maatregel is voortgezet.
Bij beroepschrift van 1 maart 2002 heeft de gemachtigde van eisers beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot voortduring van ten aanzien van eisers toegepaste vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding. Bij brief van 11 maart 2002 heeft de gemachtigde van eisers het beroep nader onderbouwd.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 12 maart 2002. Eisers zijn aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig S. Ghane als tolk in de Farsi taal.
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat de voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel niet gerechtvaardigd is, gelet op het feit dat verweerder de in de AC-procedure genomen besluiten op
1 maart 2002 heeft ingetrokken vanwege overschrijding van de wettelijke termijn van 48 proces-uren.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat voortzetting van de maatregel gerechtvaardigd is. Nadat de ten aanzien van eisers in de AC-procedure genomen beschikkingen op 1 maart 2002 zijn ingetrokken, is de vrijheidsontnemende maatregel ten aanzien van eisers voortgezet op grond van hoofdstuk C3/12.13.3.1 onder d, omdat nader onderzoek noodzakelijk is.
De rechtbank overweegt het volgende.
Onderhavig beroep is het tweede beroep tegen de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel. Thans dient te worden beoordeeld of de voortgezette toepassing daarvan gerechtvaardigd is te achten.
De rechtbank is van oordeel dat voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. Daartoe wordt verwezen naar hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 2.9 tot en met 2.19 van de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 21 maart 2002 (AWB 02/16357 VRONTN), welke uitspraak in kopie aangehecht.
Het beroep wordt gegrond verklaard en de opheffing van de bewaring wordt bevolen, ingaande 21 maart 2002.
De rechtbank heropent het onderzoek voor zover het betreft de vraag of eisers voor toekenning van schadevergoeding in aanmerking komen en zal hierover afzonderlijk uitspraak doen.
Gelet op het vorenstaande is er aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten van eiser in verband met de behandeling van het beroep, welke zijn begroot op € 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand.
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat de bewaring ingaande 21 maart 2002 wordt opgeheven;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag groot € 644,-- (zegge: zes honderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank;
- heropent het onderzoek met het hiervoor onder II. omschreven doel.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Vermeulen, voorzitter, en uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2002 door mr. J.P. Smit, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Ekkelenkamp, griffier.
Afschrift verzonden op: 21 maart 2002
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.