RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09-037087/00
's-Gravenhage, 27 maart 2002.
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te Kiev (Sovjetunie),
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in het Penitentiair Complex Scheveningen, huis van bewaring (unit 1), te 's-Gravenhage.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 13 maart 2002.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr De Deugd, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Visser heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden, waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank overweegt voorts met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf als volgt.
Verdachte heeft zich samen met een ander de toegang verschaft tot de hotelkamer van een landgenoot, van wie hij wist dat deze over een aanzienlijk geldbedrag beschikte. Verdachte en zijn mededader hebben van deze persoon onder andere een fors geldbedrag weggenomen. Verdachte en zijn mededader hebben het slachtoffer daarbij met een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) bedreigd, met een mes gestoken, geslagen, geschopt en getracht handboeien aan te doen. De rechtbank acht dit zeer agressieve en gewelddadige gedrag van verdachte en zijn mededader volstrekt ontoelaatbaar en rekent dit verdachte ernstig aan.
Een dergelijk feit veroorzaakt en versterkt gevoelens van onrust en onvei-lig-heid, niet alleen bij het slachtoffer, maar ook in de maatschappij.
De raadsman heeft aangevoerd dat zijn cliënt in België feitelijk vanaf 11 september 2001 tot aan zijn uitlevering aan Nederland in uitleveringsdetentie heeft verbleven en deze tijd derhalve van de hem op te leggen gevangenisstraf dient te worden afgetrokken.
De rechtbank is van oordeel dat uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting niet is gebleken dat sprake is van uitleveringsdetentie, en ook niet dat de door verdachte vanaf 11 september 2001 ondergane detentie feitelijk wel als zodanig zou moeten worden beschouwd, nu niet is komen vast te staan dat de reden waarom verdachte niet vervroegd in vrijheid is gesteld (uitsluitend) in het Nederlandse verzoek om uitlevering was gelegen. Voor het overige acht de rechtbank onvoldoende redenen aanwezig om bij de bepaling van de hoogte van de gevangenisstraf rekening te houden met verdachtes detentie in België. Wel houdt de rechtbank rekening met het tijdsverloop en met de omstandigheid dat verdachte bij vonnis van de strafrechter in België is veroordeeld tot ondermeer een gevangenisstraf, en thans opnieuw schuldig wordt verklaard aan een misdrijf vóór die veroordeling gepleegd.
De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur derhalve passend en geboden.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen 63, 310 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
DIEFSTAL, VOORAFGEGAAN, VERGEZELD EN GEVOLGD VAN GEWELD EN BEDREIGING MET GEWELD TEGEN PERSONEN GEPLEEGD MET HET OOGMERK OM DIE DIEFSTAL VOOR TE BEREIDEN EN GEMAKKELIJK TE MAKEN, TERWIJL HET FEIT WORDT GEPLEEGD DOOR TWEE OF MEER VERENIGDE PERSONEN;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar en 6 maanden;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 19 februari 2002,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 20 februari 2002;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Kalk, voorzitter,
Wattel en Spliet, rechters,
in tegenwoordigheid van Rietbroek, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 maart 2002.