ECLI:NL:RBSGR:2002:AE0803

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
25 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09-754006-01
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Kortenhorst
  • A. Valk
  • J. Oskam
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafzaak tegen verdachte wegens het bereiden en bewerken van verdovende middelen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 25 maart 2002, is de verdachte beschuldigd van het bereiden en bewerken van verdovende middelen, specifiek MDMA, amfetamine en metamfetamine. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met anderen, gedurende een periode van meer dan anderhalf jaar betrokken was bij het vervaardigen van halffabrikaten van deze drugs. De officier van justitie had een gevangenisstraf van zeven jaar geëist, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat de telastlegging met betrekking tot het voorbereiden van het bereiden en bewerken van deze middelen in strijd is met het beginsel van 'ne bis in idem', omdat deze handelingen reeds waren opgenomen in de eerste telastlegging. Hierdoor werd de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van feit 2.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, en heeft een gevangenisstraf van vijf jaar opgelegd. De rechtbank overwoog dat de verdachte, ondanks eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten, opnieuw betrokken was geraakt bij illegale activiteiten. De omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd, waaronder het gebruik van faciliteiten van een legaal bedrijf, zijn meegewogen in de strafmaat. De rechtbank heeft ook de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging genomen, maar kwam tot de conclusie dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend was, gezien de ernst van de feiten en het gevaar dat deze activiteiten voor de samenleving met zich meebrachten.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09-754006-01
rolnummer 0003
's-Gravenhage, 25 maart 2002
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [adres], [woonplaats],
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting HvB Haarlem.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 11 maart 2002.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr K. Beishuizen, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Meulmeester heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij - aangepaste - dagvaarding I onder 1 primair en 2 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, en een geldboete van EUR 10.000,=, subsidiair 100 dagen hechtenis.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd - na aanpassing van de omschrijving van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering aanpassing omschrijving telastlegging van de dagvaarding, gemerkt A1.
Beroep op niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie ten aanzien van feit 2.
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard ten aanzien van het onder 2 telastgelegde, aangezien het daarin vervatte verwijt reeds is begrepen in het onder 1 telastgelegde.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
Voorzover het onder 2 telastgelegde betrekking heeft op het voorbereiden van het bereiden en bewerken van hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine en/of metamfetamine, is naar het oordeel van de rechtbank sprake van strijd met het beginsel van "ne bis in idem", nu de daaraan ten grondslag liggende feitelijke handelingen reeds begrepen zijn in het onder 1 telastgelegde en materieel gezien derhalve sprake is van éénzelfde verwijt. De officier van justitie zal in de vervolging van feit 2 voorzover het betrekking heeft op het voorbereiden van het bereiden en bewerken van hoeveelheden van een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine en/of metamfetamine niet-ontvankelijk worden verklaard.
Hierbij dient te worden aangetekend dat de rechtbank de telastlegging zo heeft opgevat, dat in feit 1 het bereiden, bewerken etcetera van halffabrikaten wordt verweten, terwijl het bij feit 2 gaat om de voorbereidingshandelingen ten aanzien van het verwerken, verkopen etcetera van het eindproduct (geschikt voor aflevering aan de consument).
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij - aangepaste - dagvaarding onder 1 primair en 2 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte heeft zich samen met anderen gedurende een periode van ruim 1 ½ jaar beziggehouden met het bereiden en bewerken van "halffabrikaten" van verdovende middelen (materialen bevattende MDMA, amfetamine respectievelijk metamfetamine) en heeft zich schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen met betrekking tot het verwerken, verkopen, afleveren en/of verstrekken van verdovende middelen in de vorm van voor de consument bruikbare eindproducten, zoals XTC-pillen.
Algemeen bekend is dat harddrugs zoals XTC, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren opleveren voor de gezondheid van die gebruikers, met name omdat het gaat om drugs die zonder enige medische controle worden vervaardigd.
Verdachte heeft verklaard onder druk te hebben gehandeld. Hij zou zijn benaderd door personen met wie hij in het verleden ook al eens dergelijke strafbare feiten heeft gepleegd. De rechtbank acht het echter niet aannemelijk dat verdachte zodanig onder druk stond dat weerstand niet gevergd kon worden. Verdachte heeft uit eigen belang gehandeld, hem was immers toegezegd ook te zullen verdienen aan de opbrengsten van het laboratorium. Verdachte heeft zich dus hoofdzakelijk laten leiden door het oogmerk van financieel gewin ten koste van anderen.
De rechtbank heeft voorts in het nadeel van verdachte laten meewegen dat voormelde illegale activiteiten plaatsvonden op een terrein waar ook het legale straal- en coatingbedrijf van verdachte is gevestigd. Bewust is door verdachte en de medeverdachte gebruik gemaakt van de faciliteiten van voornoemd bedrijf en van het feit dat in dit bedrijf dezelfde chemicaliën werden gebruikt in het productieproces. Aldus is het opsporingsonderzoek bemoeilijkt.
Blijkens een uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister d.d. 10 september 2001 is verdachte eerder veroordeeld geweest ter zake van soortgelijke strafbare feiten. De rechtbank heeft in aanmerking genomen het feit dat verdachte, ondanks zijn eerdere veroordeling op dit gebied in 1993, daar blijkbaar niets van heeft geleerd en gewoon weer verder is gegaan met voornoemde activiteiten.
De rechtbank acht, gelet op al het hiervoor overwogene, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10 en 10a van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart de officier van justitie ten dele niet-ontvankelijk in zijn vordering met betrekking tot het onder 2 telastgelegde feit, en wel voorzover aldaar is telastgelegd het voorbereiden van het bereiden en/of bewerken van een materiaal bevattende MDMA en/of amfetamine en/of metamfetamine;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij - aangepaste - dagvaarding onder 1 primair en 2 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2, eerste lid,
onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 2:
Een feit, bedoeld in het derde lid van artikel 10, voorbereiden, door voorwerpen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van het feit, terwijl het feit gepleegd is door twee of meer personen;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 8 september 2001,
in voorlopige hechtenis gesteld op :11 september 2001;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Kortenhorst, voorzitter,
Valk en Oskam, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Japenga, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 25 maart 2002.