ECLI:NL:RBSGR:2002:AE1370

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
28 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/13340 VRONTN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F. Salomon
  • S. Tolman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van vreemdeling door de Staat der Nederlanden

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 28 februari 2002 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel van bewaring van eiser, een Roemeense vreemdeling. Eiser was op 20 februari 2002 in bewaring gesteld op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De gemachtigde van eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, met het verzoek om opheffing van de bewaring en toekenning van schadevergoeding. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet tijdig ter zitting kon worden gehoord, omdat hij niet was aangevoerd. Dit leidde tot de conclusie dat de bewaring vanaf de aanvang onrechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring niet was ondertekend, waardoor niet kon worden vastgesteld of deze door een bevoegde autoriteit was opgelegd. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en de opheffing van de bewaring bevolen, ingaande 28 februari 2002. Tevens is de Staat der Nederlanden veroordeeld tot schadevergoeding van EUR 615,- voor de onrechtmatige vrijheidsontneming en tot vergoeding van de proceskosten van eiser ter hoogte van EUR 644,-. De uitspraak is gedaan door mr. F. Salomon, voorzitter, en mr. S. Tolman, griffier.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/13340 VRONTN
inzake : A, geboren op [...] 1974, van (gestelde) Roemeense nationaliteit, verblijvende in het Politiebureau te Amsterdam, eiser,
gemachtigde: mr. R.M. Seth Paul, advocaat te Amsterdam,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. H. Hanoeman, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 20 februari 2002 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Bij beroepschrift van 20 februari 2002 heeft de gemachtigde van eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd alsmede toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 27 februari 2002. Eiser is aldaar vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd.
Eisers gemachtigde verzoekt om opheffing van de bewaring, aangezien eiser op grond van artikel 94, tweede lid, van de Vw 2000 in persoon gehoord dient te worden en dat, nu eiser niet ter zitting is aangevoerd, niet meer tijdig kan gebeuren.
Voorts stelt gemachtigde van eiser dat de bewaring van aanvang af als onrechtmatig dient te worden aangemerkt. Er is sprake geweest van schending van het recht op rechtsbijstand aangezien eiser aangegeven heeft zijn advocaat bij het gehoor te willen hebben maar daartoe niet in de gelegenheid is gesteld. Het proces-verbaal bevat op dat punt onjuiste informatie.
Eiser is tijdens zijn strafrechtelijke detentie, op 13 februari 2002, reeds gehoord omtrent zijn identiteit. Overeenkomstig artikel 50 van de Vw 2000 rustte op verweerder de plicht om eisers gemachtigde in te lichten omtrent dit gehoor. Nu dit niet is gebeurd is eiser niet in staat gesteld om zich te laten bijstaan door zijn gemachtigde.
De maatregel van bewaring is niet ondertekend althans op de kopie die zich in het dossier bevindt is geen handtekening waarneembaar.
Verweerder handelt onvoldoende voortvarend met betrekking tot eisers uitzetting. Tijdens de strafrechtelijke detentie was voor verweerder reeds duidelijk dat eiser zou moeten worden uitgezet. Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld door er niet voor te zorgen dat eiser niet onmiddellijk of vrijwel onmiddellijk na zijn heenzending uit de strafrechtelijke detentie zou worden uitgezet naar Roemenië.
Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd.
Met betrekking tot het feit dat eiser niet ter zitting kan worden gehoord refereert de gemachtigde van verweerder zich aan het oordeel van de rechtbank.
De stelling van gemachtigde van eiser omtrent de rechtsbijstand tijdens het gehoor treft geen doel nu uit het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal blijkt, dat eiser heeft aangegeven geen advocaat te willen bij het gehoor maar wel later in de procedure.
Het gehoor op 13 februari 2002 is niet gelijk te stellen met een gehoor zoals plaatsvindt in het kader van artikel 50 van de Vw 2000 waardoor er geen algemeen recht op rechtsbijstand geldt.
De maatregel van bewaring is wel ondertekend, de kopie in het dossier is echter onduidelijk. De gemachtigde van verweerder verzoekt om een nadere termijn om alsnog een betere kopie van de maatregel van bewaring over te leggen.
Er is voldoende voortvarend gehandeld met betrekking tot het voorbereiden van eisers uitzetting. Op 25 februari 2002 is de laissez-passer aanvraag gezonden aan de Roemeense autoriteiten. Aangezien de Roemeense autoriteiten doorgaans op korte termijn laissez-passers verstrekken is er op 26 februari 2002 een vlucht voor eiser naar Roemenië aangevraagd.
De rechtbank overweegt het volgende.
Op grond van artikel 94, tweede lid, van de Vw 2000 vindt de zitting uiterlijk op de zevende dag na ontvangst van het beroepschrift dan wel de kennisgeving plaats. De rechtbank roept de vreemdeling op om in persoon te verschijnen teneinde te worden gehoord. Het beroep is op 20 februari 2002 door de rechtbank ontvangen. De rechtbank constateert dat eiser – nu er geen transport is uitgevoerd naar de rechtbank – niet is verschenen ter zitting van heden. Derhalve kan eiser niet tijdig in persoon gehoord worden. De voortduring van de vrijheidsontnemende maatregel is derhalve in ieder geval vanaf heden in strijd met de wet.
Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is de rechtbank echter gebleken dat de maatregel van aanvang af als onrechtmatig dient te worden aangemerkt. Uit de kopie van de maatregel van bewaring, die zich in het dossier bevindt, blijkt niet dat deze is ondertekend. Ook ter zitting heeft de gemachtigde van eiser geen kopie van de maatregel van bewaring kunnen tonen waarop een handtekening zichtbaar was. De gemachtigde van verweerder heeft weliswaar ter zitting verzocht om een nadere termijn om een andere kopie van de maatregel van bewaring te kunnen overleggen, maar de rechtbank ziet geen aanleiding om aan dit verzoek tegemoet te komen. Artikel 94, tweede lid, van de Vw 2000 schrijft voor dat de zitting uiterlijk op de zevende dag na ontvangst van het beroep of de kennisgeving dient plaats te vinden. De rechtbank is van oordeel dat hieruit voortvloeit dat van verweerder verwacht mag worden dat deze alles in het werk stelt om er voor zorg te dragen dat de rechter tijdig, derhalve uiterlijk op het moment van de zitting, beschikt over een volledig en goed leesbaar dossier. Gesteld noch gebleken is dat verweerder vanwege bijzondere omstandigheden niet in staat zou zijn geweest een volledig dossier ter beoordeling aan de rechtbank voor te leggen.
Gelet op het vorenstaande moet het er voor worden gehouden dat de maatregel niet is ondertekend. Hierdoor is het niet mogelijk na te gaan of de maatregel door een daartoe bevoegde autoriteit is opgelegd. De bewaring dient derhalve als onrechtmatig te worden aangemerkt.
Hieruit volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de wet. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en wordt de opheffing van de bewaring bevolen, ingaande 28 februari 2002.
Gelet op het bovenstaande behoeven de overige standpunten van partijen geen nadere bespreking meer.
De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van EUR. 95,-- per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest en EUR. 70,-- per dag dat eiser in het Huis van Bewaring ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal EUR. 615,- (vijf maal EUR. 95,- en twee maal EUR. 70,-).
Gelet op het vorenstaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten van eiser in verband met de behandeling van het beroep, welke zijn begroot op EUR. 644,-- als kosten van verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING:
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat de bewaring ingaande 28 februari 2002 wordt opgeheven;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot EUR. 615,- (zegge: zeshonderd en vijftien euro), te betalen door de griffier van de rechtbank aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot EUR. 644,-- (zegge: zeshonderd en vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Salomon, voorzitter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 28 februari 2002, in tegenwoordigheid van, mr. S. Tolman griffier.
Afschrift verzonden op: 12 maart 2002
Conc.: ST
Coll:
Bp:
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, derde lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.