ECLI:NL:RBSGR:2002:AE1641

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
KG 02/408
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • P. Kalbfleisch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige publicatie en reputatieschade door fictief boek over de Ceteco-affaire

In deze zaak, gewezen door de Rechtbank 's-Gravenhage op 16 april 2002, heeft de naamloze vennootschap De Indonesische Overzeese Bank NV (hierna: Indover) een kort geding aangespannen tegen meerdere gedaagden, waaronder de auteur van het boek 'Zilverpolder' en de betrokken uitgevers. Indover stelt dat het boek onrechtmatige beschuldigingen bevat die schadelijk zijn voor haar reputatie. De auteur, [gedaagde1], heeft in zijn roman de gang van zaken rondom de Ceteco-affaire beschreven, waarbij hij de Indonbank en haar directeur in een negatief daglicht plaatst. Indover betoogt dat de beschuldigingen in het boek, die onder andere betrekking hebben op witwassen en criminele betrokkenheid, onjuist en grievend zijn, en dat de lezer het boek niet als fictie maar als werkelijkheid zal ervaren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beschuldigingen in het boek ernstig zijn en dat de auteur onvoldoende zorgvuldigheid heeft betracht. De voorzieningenrechter oordeelt dat de vrijheid van artistieke expressie niet onbeperkt is en dat de belangen van Indover zwaarder wegen. De rechter beveelt de gedaagden om het boek uit de handel te nemen en een rectificatie te publiceren in verschillende dagbladen. Tevens wordt een dwangsom opgelegd voor het niet naleven van deze bevelen. De uitspraak benadrukt het belang van reputatie voor financiële instellingen en de noodzaak om onterechte beschuldigingen te weerleggen.

Uitspraak

RECHTBANK 's-GRAVENHAGE
sector civiel recht - voorzieningenrechter
Vonnis in kort geding van 16 april 2002,
gewezen in de zaak met rolnummer KG 02/408 van:
de naamloze vennootschap De Indonesische Overzeese Bank NV,
statutair gevestigd en kantoorhoudend te Amsterdam,
eiseres,
procureur mr. H.C. Grootveld,
advocaat mr. D.M. Wille te Amsterdam,
tegen:
1. [gedaagde1],
wonende te Gouda
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Uitgevers Maatschappij AD. Donker BV,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Zilverpolder BV,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Houten,
4. [gedaagde4], handelend onder de naam
Uitgeverij C. de Vries-Brouwers,
gevestigd te Rotterdam.
gedaagden,
procureur jhr.mr. J.P. van der Goes Naters,
advocaat mr. M.Ch. Kaaks te Amsterdam.
1. De feiten
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 9 april 2002 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan
- Eiseres (hierna: Indover) is een internationale handelsbank, waarvan het hoofdkantoor sinds 1965 is gevestigd in Nederland.
- Medio maart 2002 is een boek verschenen geheten:"Zilverpolder", van welk boek gedaagde sub 1(hierna: [gedaagde1]) de auteur is.
- Gedaagde sub 2 is de Nederlandse uitgever van dit boek; gedaagde sub 3 is volgens de omslag van dit boek de auteursrechthebbende en gedaagde sub 4 is de uitgever die verantwoordelijk is voor de verspreiding in België.
2. De vorderingen, de gronden daarvoor en het verweer
Indover vordert - zakelijk weergegeven - een bevel aan alle gedaagden om binnen 5 dagen na betekening van dit vonnis een rectificatie te doen publiceren in De Telegraaf, De Volkskrant, Trouw, NRC Handelsblad en het Financieel Dagblad en een bevel aan de uitgevers om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis het boek uit de handel te halen, met nevenvorderingen, een en ander als nader aangegeven in de in fotokopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding.
Daartoe voert Indover het volgende aan.
Zilverpolder beschrijft de gang van zaken rond wat in de media de Ceteco-affaire is gaan heten. Het boek heeft tot onderwerp [gedaagde1]s beleving van zijn bankiersperiode bij de Provincie Zuid-Holland en dus van de Ceteco-affaire, in verhalende vorm. Volgens het voorwoord is het boek fictief, met "sterke zenuwbanen met de werkelijkheid". Voor de lezer van het boek is echter niet kenbaar waar werkelijkheid ophoudt en fictie begint. Wel is aanstonds duidelijk - als gevolg van de keuze van de namen van de figuren van het boek - wie (betrokken bij de Ceteco-affaire) wordt bedoeld. Daar de betrokkenen in het boek identificeerbaar zijn, zal de lezer daarom het boek niet als fictie maar als werkelijkheid ervaren.
In het boek wordt speciale aandacht besteed aan de Indonbank en haar directeur Surjati. De bank wordt ondermeer beschuldigd van witwassen, van criminele betrokkenheid bij de organisatie van Suharto, van omkoping en van verduistering van bewijzen. Bij al deze vermeende praktijken speelt haar directeur een hoofdrol.
De beschuldigingen in het boek zijn eenvoudig te herleiden tot en gericht aan het adres van Indover, wier toenmalige directeur Surjadi heet.
Indover stelt dat het boek Zilverpolder en de daarin geuite beschuldigingen onrechtmatig zijn jegens haar. De beschuldigingen zijn ernstig, onjuist, onnodig grievend en ongefundeerd. Daar komt bij dat de betrokkenheid van Indover bij de Ceteco-affaire minimaal is geweest. Hetgeen in het boek over de Indonbank wordt verteld heeft niets met de Ceteco-affaire of de betrokkenheid van [gedaagde1] daarbij te maken. Volgens Indover zijn deze passages in het boek vermeld om het boek extra spectaculair te maken. Het boek en met name de passages over Indover en de in het boek aan haar toebedeelde rol brengen Indover ernstig schade toe.
Indover is voor haar zakelijk succes en bestaansrecht als bank immers volledig afhankelijk van het (behoud van) haar reputatie als betrouwbare en solide onderneming. Het boek tast die reputatie ernstig aan en Indover houdt gedaagden voor de schade aansprakelijk.
Indover stelt dat het handelen van gedaagden bovendien verwijtbaar is. [gedaagde1] heeft immers zijn roman doelbewust naadloos laten aansluiten op de over de Ceteco-affaire gepubliceerde werkelijkheid, zodat hij een hogere mate van zorgvuldigheid had moeten hanteren dan van romanschrijvers in het algemeen mag worden verwacht. Aan de overige gedaagden is de onrechtmatigheid mede toe te rekenen, omdat zij het boek uitgeven of anderszins daarbij betrokken zijn en aldus profijt trekken uit het boek.
Indover stelt dat nu [gedaagde1] in de media blijft suggereren dat hetgeen hij in zijn boek over Indover heeft geschreven feitelijk juist zou zijn, hij een zelfstandig aan hem toe te rekenen onrechtmatige daad jegens Indover pleegt. Voor de hierdoor veroorzaakte schade is hij jegens Indover aansprakelijk.
Teneinde de schade die de handelwijze van [gedaagde1] en het boek veroorzaken te beperken, acht Indover het ter bescherming van haar reputatie noodzakelijk dat het boek Zilverpolder uit de handel wordt genomen en dat een recitificatie in de grootste dagbladen wordt geplaatst.
[gedaagde1] en de overige gedaagden. voeren gemotiveerd verweer dat hierna, voorzover nodig, zal worden besproken.
3. De beoordeling van het geschil
3.1. Allereerst zal worden stilgestaan bij de aard van het boek.
3.2. Blijkens de flaptekst behandelt het boek "het verhaal van de provincie
Zuidland, die stiekem een centje wilde bijverdienen en daarom in het geheim besloot de boze financiële wereld in te gaan om daar te gaan bankieren. (…) De behaalde winsten waren de olie in de krakende provinciale wagen. Totdat het even fout ging, toen een beursgenoteerd bedrijf waaraan geld was uitgeleend onverwachts failliet ging. Een verhaal daarom ook over boter op ieders hoofd".
Over de auteur wordt op die zelfde flaptekst geschreven: "Toen het verkeerd dreigde te gaan deed iedereen een stap terug en bleef hij over als degene die het allemaal fout zou hebben gedaan".
In het voorwoord (van Micha Kat) staat ten slotte te lezen:
"[gedaagde1] was vier jaar lang de bankier van de provincie. Vier miljard gulden ging door zijn handen om de provincie aan een extra zakcent te helpen. …… toen het experiment in 1999 door het faillissement van Ceteco uitliep op een drama stond hij er geheel alleen voor. Hij verloor zijn baan en moet nu voor de rechter het gevecht aangaan met vijanden die veel te machtig zijn voor een eenzame burger. In deze periode schreef hij dit boek. Een fictief boek, maar met sterke "zenuwbanen met de werkelijkheid".(…) Dit bijzondere boek wil inzichtelijk maken welke ernstige vormen de onttakeling van de overheid heeft aangenomen. Wellicht dat op deze manier een bijdrage kan worden geleverd aan een langzaam herstel van onze publieke instituties."
3.3. Het boek valt aldus te kwalificeren als een in belangrijke mate op de werkelijkheid betrokken verhaal. Het is, zoals [gedaagde1] ook zelf toegeeft, in feite zijn verslag van wat algemeen als de "Ceteco-affaire" wordt aangeduid, nu in het boek met een grote mate van herkenbaarheid het optreden van het bankieren van de provincie Zuid-Holland wordt beschreven.
3.4. In navolging van HR 23-10-2001 NJ 2002.77 heeft te gelden, dat de vrijheid van artistieke expressie een wezenlijk kenmerk van een democratische samenleving is. Die vrijheid is begrepen in het bepaalde in artikel 10 EVRM (freedom of expression). Het recht op een vrije expressie is echter niet onbeperkt. Waar precies de grens van die vrijheid ligt, valt in haar algemeenheid niet te zeggen.
3.5. Gegeven de aard van het boek ("een in belangrijke mate op de werkelijkheid betrokken verhaal") en in aanmerking nemend het uit het voorwoord daarvan blijkend doel ("een bijdrage leveren aan een langzaam herstel" van een misstand), dient echter ook rekening gehouden te worden met het criterium uit HR 24-06-1983 NJ 1984.801: bij de beoordeling van een publicatie staan zakelijk weergegeven in beginsel twee, ieder voor zich hoogwaardige, maatschappelijke belangen tegenover elkaar: aan de ene kant het belang dat individuele burgers niet door publicaties in de pers worden blootgesteld aan lichtvaardige verdachtmakingen en aan de andere kant het belang dat niet, door gebrek aan bekendheid bij het grote publiek, misstanden die de samenleving raken kunnen blijven voortbestaan.
3.6. In het onderhavige geval is dan het volgende van belang:
Het kost nauwelijks verbeeldingskracht om in de in het boek genoemde Indonbank Indover te herkennen. Het gemak waarmee bijvoorbeeld de media (ook) deze gevolgtrekking maken, spreekt boekdelen.
In het boek wordt over de Indonbank in onverholen bewoordingen gezegd dat zij zich schuldig maakt/gemaakt heeft aan (voor een bank: hoogst) ernstige, voornamelijk strafbare handelingen. Naar van algemene bekendheid is, plegen dit soort beweringen instellingen te schaden, met name instellingen die het, zoals banken, in hoge mate van de soliditeit van hun goede naam moeten hebben.
Ten aanzien van Indover is niet meer of minder komen vast te staan, dan dat zij begin 2001 voorwerp van een onderzoek door het Indonesische Openbaar Ministerie is geweest. Het onderzoek naar Indover maakt -om een door [gedaagde1] overgelegd persbericht te citeren- deel uit van een groter corruptieonderzoek naar de financiële handel en wandel van ex-president Suharto, waarbij dezerzijds wordt aangetekend, dat Indover als onderdeel van de centrale bank van Indonesië genoemd wordt.
Dat onderzoek heeft niet tot enige vorm van justitiële actie jegens Indover geleid.
Voorts heeft te gelden, dat gedaagden geen relevant eigen onderzoek hebben gedaan naar de handel en wandel van Indover; zij beroepen zich op een aantal door hen overgelegde perspublicaties betreffende het hiervoor genoemde onderzoek en op een gedeelte van een (ter zitting getoonde) televisierapportage van een actualiteitenrubriek, waarin eveneens aandacht wordt besteed aan dat onderzoek jegens Indover.
3.7. Nu over de Indonbank (en daarmee dan Indover) -in verhalende vorm weliswaar - zonder voorbehoud en in ronde bewoordingen wordt gezegd, dat zij zich aan wangedrag heeft schuldig gemaakt en dat zulks voor haar schadelijke gevolgen kan hebben, terwijl het "bewezen zijn" van dat bancaire wangedrag niet blijkt uit publicaties of andere bronnen, terwijl het boek niet bancair wangedrag aan de kaak wil stellen, maar een andere misstand (onttakeling van de overheid), slaat de hiervoor weergegeven belangenafweging duidelijk door ten faveure van Indover, die door de mededelingen in het boek rechtstreeks getroffen wordt.
3.8. Daarbij wordt opgemerkt, dat [gedaagde1]s weergave in zijn boek van de bankierende overheid cum annexis overeenkomt met wat inmiddels bekend is over de objectieve werkelijkheid dienaangaande. Waarom dat ten aanzien van de handel en wandel van de Indonbank (lees: Indover) anders zou zijn is onvoldoende gebleken. Alzo kan niet aanstonds aangenomen worden dat de lezer van het boek zich voldoende realiseert dat het boek - ook en met name ten aanzien van de (rol van) Indover - slechts de subjectieve visie van de schrijver weergeeft en aldus ten aanzien van Indover met een korrel zout zou moeten worden genomen.
3.9. Daarmee komt naar voorlopig oordeel vast te staan, dat de grens van het recht van vrije expressie zoals hiervoor beschreven is overtreden, waarmee de door Indover gestelde onrechtmatige daad tegenover alle gedaagden in hun gestelde hoedanigheden vast staat.
3.10. In de omstandigheid, dat Indover ter zitting heeft aangegeven dat er van schade niet of nauwelijks gesproken kan worden en dat niet voldoende aannemelijk is geworden, dat dit boek met name wordt gelezen in kringen van mensen, die beslissen over bancaire transacties van wier opdrachten Indover in zakelijk opzicht eenvoudigweg afhankelijk is (3.12 pleitnota Indover), wordt aanleiding gevonden de navolgende subsidiair gevorderde voorzieningen uit te spreken, waar alle belangen in aanmerking genomen het sub 1 tot en met 4 primair gevorderde te verstrekkend voorkomt.
3.11.Ten aanzien van de gedaagde [gedaagde1] wordt ook toegewezen de gevorderde voorziening sub 7, nu niet althans onvoldoende weersproken is, dat [gedaagde1] zijn aanvallen op Indover ook buiten het boek om heeft voortgezet. Ten aanzien van de gedaagde sub 3 is zulks niet gesteld en gebleken.
3.12. Als de in het ongelijk te stellen partij zullen gedaagden in de kosten van deze procedure verwezen worden.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter
1. Beveelt gedaagden 2 en 4 (en beveelt gedaagden 1 en 3 te dulden) om binnen 24 uur na betekening van dit vonnis alle bij hen, Centraal Boekhuis of elders in voorraad zijnde èn reeds gepubliceerde) exemplaren van het boek Zilverpolder te hebben voorzien of doen voorzien van een inlegvel met de volgende tekst (onverkort, en zonder toevoeging, op het briefpapier van de uitgever, en in een formaat dat kleiner is dan het boek):
"Mededeling van de uitgevers en de auteur"
Rotterdam/Antwerpen, april 2002
De roman Zilverpolder van de auteur [gedaagde1], uitgegeven bij Uitgevers Maatschappij Ad.Donker BV/Uitgeverij C. De Vries-Brouwers, die op de gang van zaken rond de Ceteco-affaire is gebaseerd, bevat onder andere passages over ernstige misdaden en wangedrag waaraan een in de roman genoemde bank, de Indon bank, zich schuldig zou hebben gemaakt. De uitgevers wijzen er mede namens de auteur op, dat de over de Indon bank beschreven passages voortkomen uit de verbeelding van de auteur en derhalve volledig op fictie berusten. Bovendien wijzen de uitgevers er mede namens de auteur op dat de President van de Rechtbank Den Haag heeft geoordeeld, dat passages uit het boek onrechtmatig zijn jegens Indover Bank te Amsterdam.
Uitgevers Maatschappij Ad.Donker BV
Uitgeverij C. de Vries-Brouwers".
2. Gebiedt gedaagden een volgende druk van het boek Zilverpolder zodanig aan te passen, dat Indon bank daarin niet (meer) voorkomt, dan voorzover haar rol als één van de reguliere kredietnemers van de Provincie Zuid-Holland dat rechtvaardigt.
3. Verbiedt gedaagde [gedaagde1], onmiddellijk na de betekening van dit vonnis zich in het kader van zijn boek en/of betrokkenheid bij de Ceteco-affaire uit te laten over de Indon bank, behalve voorzover haar rol als één van de vele reguliere kredietnemers van de Provincie Zuid-Holland dat rechtvaardigt.
4. Veroordeelt gedaagden tot verbeurte van een dwangsom van € 2500,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat gedaagden, of één van hen, in gebreke blijven/blijft geheel of gedeeltelijk aan de hiervoor omschreven geboden/verbod te voldoen.
5. Veroordeelt gedaagden in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van Indonbank begroot op € 896,--, waarvan € 193,-- aan griffierecht, welk bedrag nog moet worden vermeerderd met de kosten van de dagvaarding.
6. Verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
7. Wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Kalbfleisch en uitgesproken ter openbare zitting van 16 april 2002 in tegenwoordigheid van de griffier.
HVH