ECLI:NL:RBSGR:2002:AE1998

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/12417
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van bewaring van vreemdeling in het kader van Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 4 maart 2002 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel van bewaring van een vreemdeling, die in bewaring was gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000). De vreemdeling, die de Marokkaanse nationaliteit heeft, voerde grieven aan tegen de rechtmatigheid van zijn bewaring. Hij stelde dat uit de gedingstukken niet blijkt of zijn vervoer naar een verhoorplaats heeft plaatsgevonden onder supervisie van ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen. De rechtbank overwoog dat uit een proces-verbaal bleek dat het vervoer wel degelijk onder toezicht heeft plaatsgevonden, en dat de grief daarom niet doel trof.

Daarnaast werd aangevoerd dat niet conform de Tussentijdse Bericht Vreemdelingencirculaire (TBV) 2002/2 is gehandeld, die voorschrijft dat de vreemdeling mededeling moet krijgen van zijn overbrenging naar een verhoorplaats. De rechtbank oordeelde dat de mededelingsplicht reeds bestond ten tijde van de overbrenging, maar dat het enkele belang bij naleving van beleidsregels niet voldoende was om de bewaring onrechtmatig te verklaren. De rechtbank concludeerde dat de vreemdeling in het belang van de openbare orde en met het oog op zijn uitzetting in bewaring was gesteld, en dat er voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestond.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding om de maatregel op te heffen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van naleving van de Vreemdelingenwet en de beleidsregels, maar bevestigt ook dat niet elke afwijking van deze regels automatisch leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, omdat er geen omstandigheden waren die dit rechtvaardigden.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudig
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
beroep vrijheidsontnemende maatregel
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 02/12417 VRWET
Inzake : [A], crv nummer [crv nummer], thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Tilburg, hierna te noemen de vreemdeling,
gemachtigde mr. T. Sönmez, advocaat te Rotterdam,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde mr. H.H.R. Bruggeman, ambtenaar ten departemente.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
1. De vreemdeling heeft gesteld te zijn geboren op [geboortedatum] 1975 en de Marokkaanse nationaliteit te hebben.
2. Bij kennisgeving op grond van artikel 94 Vreemdelingenwet 2000 (Vw2000), ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 18 februari 2002, heeft verweerder de rechtbank bericht dat de vreemdeling met ingang van 15 februari 2002 de maatregel van bewaring is opgelegd. Krachtens die bepaling wordt de vreemdeling na de ontvangst van deze kennisgeving geacht beroep te hebben ingesteld tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel.
3. Openbare behandeling van dit beroep heeft plaatsgevonden op 25 februari 2002. De vreemdeling is aldaar verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
II. OVERWEGINGEN
1. De rechtbank stelt vast dat de vreemdeling in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000.
2. Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw2000 staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
3. Namens de vreemdeling is aangevoerd dat uit de gedingstukken niet blijkt of het vervoer van de vreemdeling vanuit het Huis van Bewaring te Grave naar het politiebureau te Rotterdam heeft plaatsgevonden door ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen. Voorts heeft de gemachtigde aangevoerd dat verweerder geen gehoor heeft gegeven aan het bepaalde in het Tussentijds Bericht Vreemdelingencirculaire (hierna TBV) nummer 2002/2 waarin staat dat aan de vreemdeling tijdens de strafrechtelijke detentie mededeling moet worden gedaan van het feit dat hij bij beëindiging van zijn detentie op grond van artikel 50, derde lid Vw2000 naar een plaats bestemd voor verhoor zal worden overgebracht. Beide omstandigheden maken, naar de mening van de gemachtigde, de maatregel van inbewaringstelling onrechtmatig.
4. De rechtbank is van oordeel dat de maatregelen van staandehouding en ophouding voor verhoor op rechtmatige wijze zij toegepast.
Met betrekking tot de stelling dat uit de gedingstukken niet blijkt of het vervoer van de vreemdeling heeft plaatsgevonden onder supervisie van ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen, overweegt de rechtbank het volgende. Blijkens het proces-verbaal van 15 februari 2002 - opgesteld door een ambtenaar belast met toezicht op vreemdelingen - is de vreemdeling op grond van het gestelde in artikel 50, lid 3 Vw2000 overgebracht naar een plaats bestemd voor verhoor. Daarmee is gegeven dat het betreffende transport onder de bevoegdheidsuitoefening valt als in laatstgenoemd artikelonderdeel bedoeld. De grief dat dit transport feitelijk plaatsvond zonder aanwezigheid van een ambtenaar belast met toezicht op vreemdelingen kan, gelet op het vorenstaand overwogene, geen doel treffen.
De grief dat niet conform het gestelde in de TBV 2002/2 van 17 januari 2002 is gehandeld treft evenmin doel. Vooreerst overweegt de rechtbank dat gesteld noch gebleken is dat de onderhavige bewaring een voorlopig bevel tot bewaring betreft. In TBV 2002/2 (zoals thans neergelegd in de Vreemdelingencirculaire 2000 A5/5.3.7.1) is bepaald dat de vreemdeling tijdens de strafrechtelijke detentie, met gebruikmaking van model M 122, mededeling dient te worden gedaan van het feit dat hij bij beëindiging van zijn detentie op grond van artikel 50, lid 3, Vw2000 naar een plaats bestemd voor verhoor wordt overgebracht. Deze TBV is op 19 februari 2002 in werking getreden en werkt in aansluiting op afdelingsjurisprudentie terug tot 2 november 2001. Naar het oordeel van de rechtbank bestond deze mededelingsplicht, door de voornoemde terugwerkende kracht, reeds ten tijde van de onderhavige overbrenging en ophouding op grond van artikel 50, lid 3 Vw2000. Gesteld noch gebleken is dat verweerder heeft gehandeld overeenkomstig voornoemde mededelingsplicht. Vastgesteld dient dan ook te worden dat verweerder heeft gehandeld in strijd met zijn beleidsregels. Desgevraagd heeft de gemachtigde van de vreemdeling gesteld dat de vreemdeling in zijn belangen is getroffen omdat de vreemdeling belang heeft bij naleving van de voorschriften. Naar het oordeel van de rechtbank is het enkele belang verbonden aan het naleven van beleidsregels niet zonder meer voldoende om te kunnen oordelen dat het bestreden besluit waarbij gehandeld is in afwijking van die regels, onrechtmatig is. De rechtbank betrekt daarbij verweerders impliciete belang bij handhaving van de op de ophouding gevolgde bewaring.
5. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder op goede gronden de vreemdeling krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring heeft gesteld. De vreemdeling heeft geen vaste woon- of verblijfplaats, beschikt niet over een geldige titel tot verblijf en is niet in het bezit van een geldig identiteitsbewijs. Bovendien wordt de vreemdeling verdacht van het plegen van een strafbaar feit. Gelet hierop bestaat ten aanzien van hem het ernstige vermoeden dat hij zich aan uitzetting zal onttrekken.
6. De rechtbank is tevens van oordeel dat voldoende zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Verweerder heeft ter verkrijging van een geldig document voor grensoverschrijding de vreemdeling op 21 februari 2002 gepresenteerd bij de autoriteiten van Marokko, waarop door deze autoriteiten een onderzoek is gestart dat nog steeds gaande is. Er is vooralsnog geen grond om aan te nemen dat een dergelijk document niet zal worden verkregen.
7. Niet is gebleken dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring ten aanzien van de vreemdeling in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten.
8. Het beroep is derhalve ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de opheffing van de maatregel te bevelen.
9. Van omstandigheden op grond waarvan een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
III. BESLISSING
De Rechtbank 's-Gravenhage
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
IV. RECHTSMIDDEL
Krachtens artikel 95 Vw2000 staat tegen deze uitspraak voor zover het betreft het beroep tegen het besluit tot oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel voor partijen hoger beroep open.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag.
Voor zover in deze uitspraak is beslist op het verzoek om schadevergoeding staat daartegen krachtens artikel 84 aanhef en onder d Vw2000 geen hoger beroep open.
Aldus gedaan door mr. M.A. Dirks en uitgesproken in het openbaar op
4 maart 2002, in tegenwoordigheid van C.K. Wong, griffier.
afschrift verzonden op: