ECLI:NL:RBSGR:2002:AE2004

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/15021
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en schorsing maatregel in vreemdelingenrechtelijke procedure met betrekking tot doormigratie naar Australië

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 19 maart 2002 uitspraak gedaan in een vervolgberoep betreffende de bewaring van eiser, een vreemdeling van Bosnische nationaliteit. Eiser was in bewaring gesteld op 15 januari 2002, nadat zijn verzoek om toelating tot Nederland eerder was afgewezen. De rechtbank heeft tijdens de zitting vragen gesteld over de verlening van een laissez-passer en de mogelijkheid van uitzetting naar Bosnië, evenals de kans op doormigratie naar Australië voor eiser en zijn gezin. Eiser verzocht om schorsing van de bewaring totdat de vragen beantwoord waren, maar dit verzoek werd afgewezen omdat de rechtbank niet bevoegd was om hierover te oordelen. De rechtbank overwoog dat de situatie van eiser en zijn gezin, die op één adres verbleven en in een vergevorderd stadium van de aanvraag voor toelating tot Australië verkeerden, niet langer gerechtvaardigd was voor het voortduren van de bewaring. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, beval de opheffing van de bewaring en wees het verzoek om schadevergoeding af. De proceskosten werden toegewezen aan de Staat der Nederlanden.

Uitspraak

RECHTBANK te ‘s-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
regnr.: Awb 02/15021
UITSPRAAK
op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren op [...] 1964 te B,
nationaliteit Burger van Bosnië-Herzegovina,
IND dossiernummer 0101.18.8077,
thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Ter Apel,
raadsman mr. R.I.R. Denz, advocaat te Utrecht,
eiser,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie,
vertegenwoordigd door mr. A. Pahladsingh,
ambtenaar bij de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder.
1 Procesverloop
Verweerder heeft op 27 februari 2002 de rechtbank in kennis gesteld van het voortduren van de bewaring. Eiser wordt daardoor geacht beroep tegen dat besluit te hebben ingesteld (artikel 96, eerste lid, Vw 2000).
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken aan eiser en aan de rechtbank toegezonden. Eiser is in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.
Het beroep is behandeld ter zitting van dinsdag 12 maart 2002. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn raadsman. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Standpunten
Eiser heeft de rechtbank verzocht het beroep gegrond te verklaren, de opheffing van de bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen.
Verweerder heeft de rechtbank verzocht het beroep ongegrond te verklaren en het verzoek om toekenning van schadevergoeding af te wijzen.
3 Overwegingen
Op 15 januari 2002 is eiser in bewaring gesteld. Bij uitspraak van 31 januari 2002 heeft de rechtbank een eerder tegen de bewaring gericht beroep ongegrond verklaard. Thans staat ter beoordeling of het voortduren van de bewaring gerechtvaardigd is.
Eiser heeft de rechtbank verzocht de bewaring te schorsen in afwachting van de beantwoording van de door de rechtbank gestelde vragen en de beslissing van de rechtbank. Verweerder heeft zich verzet tegen dat verzoek.
Vw 2000 kent –anders dan bij voorbeeld het Wetboek van Strafvordering- niet de figuur van (een verzoek om) schorsing van de bewaring. Daarmee is niet gezegd dat schorsing nooit verzocht (en toegestaan) zou kunnen worden. Een verzoek daartoe moet echter worden gericht aan verweerder. De rechter die –anders dan in het strafrecht- niet de bewaring beveelt maar toetst, is niet bevoegd over een dergelijk verzoek te oordelen.
Uit het dossier kunnen de volgende feiten en omstandigheden worden afgeleid.
Bij beschikking van 22 januari 2001 is een door eiser gedaan verzoek om toelating tot Nederland afgewezen en is eiser aangezegd Nederland te verlaten. Tegen die beschikking is geen rechtsmiddel aangewend.
Eiser heeft in januari 2001 met zijn gezin Nederland verlaten en is naar Duitsland gegaan. Nadat hij in Duitsland was opgepakt heeft hij enkele maanden in een opvangcentrum verbleven, waarna hij naar Nederland is teruggestuurd. Eiser en zijn gezin verblijven sindsdien (met medeweten van de woningbouwvereniging) bij zijn zuster in C.
Op 15 januari 2002 is eiser in bewaring gesteld. Op 17 januari 2002 is bij de Bosnische autoriteiten verzocht om afgifte van een laissez-passer (LP) ten behoeve van eiser en zijn gezin.
Op 12 april 2001 heeft eiser met behulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) een aanvraag ingediend om toelating voor definitief verblijf in Australië.
Bij brief van 22 januari 2002 van de Australische ambassade in Oostenrijk aan eiser is meegedeeld, dat „die Chancen auf einen erfolgreichen Abschluss des Weiterwanderungsverfahren als gut beurteilt werden“. Verder wordt in de brief verzocht „die Familie bis zum Zeitpunkt der Ausreise eine Aufenthaltstitel in Netherlands auszustellen“.
Op 8 februari 2002 heeft eiser een telefonisch interview gehad met de Australische autoriteiten. Naar aanleiding daarvan is zijn aanvraag door die autoriteiten in behandeling genomen op grond van het Refugee Program, subclass 200.
Eisers gezin is reeds medisch gekeurd ten behoeve van de aanvraag; eiser zal op 26 maart gekeurd worden.
Naar aanleiding van vragen, door de rechtbank gesteld ter zitting van 12 maart 2002, is voorts het volgende gebleken.
- Als voor eiser en zijn gezin een LP wordt afgegeven, kunnen zij worden uitgezet naar Bosnië. Alvorens daartoe over te gaan zal echter door verweerder „contact worden opgenomen met de IOM voor de stand van zaken met betrekking tot eventuele doormigratie naar Australië“ (telefoonnotitie 12 maart 2002, 15.30 uur);
- Als eiser en zijn gezin worden uitgezet naar Bosnië, komen zij niet meer in aanmerking voor doormigratie naar Australië (telefoonnotitie 12 maart 2002, 15.55 uur).
- „De familie is vergevorderd in de procedure. Alleen indien mocht blijken dat de medische keuring en verklaring omtrent het gedrag niet aan de vereisten voldoen, zou de familie kunnen worden afgekeurd. Ik acht die kans zeer klein“ (faxbericht IOM 13 maart 2002).
De thans ontstane situatie is niet alleen een uiterst onzekere (immers valt niet uit te sluiten dat eiser en gezin naar Bosnië worden uitgezet), maar bovendien één die volledige en noodzakelijke medewerking van eiser in de procedure ten behoeve van de gevraagde toelating tot Australië in de weg staat, hoezeer ook moet worden erkend dat van de zijde van vreemdelingendienst blijkens de genoemde telefoonnotities die medewerking zoveel mogelijk wordt gefaciliteerd.
In aanmerking genomen voorts dat eiser en zijn gezin sinds hun terugkeer uit Duitsland op één adres in Veenendaal verblijven, dat de aanvraag om toelating thans (blijkens bovengenoemde telefoonnotities) in een vergevorderd stadium is en de kans op een succesvolle afsluiting daarvan door de IOM groot wordt geacht en dat het voor eiser en zijn gezin thans van groot belang moet worden geacht niet met onbekende bestemming te vertrekken, ziet de rechtbank aanleiding te oordelen dat de bewaring niet langer in redelijkheid gerechtvaardigd is, maar dat met een minder vergaande maatregel kan worden volstaan.
Het beroep is daarom gegrond.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor toewijzing van het verzoek om schadevergoeding.
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door de vreemdeling gemaakte proceskosten, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
4 BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de bewaring met ingang van heden;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad EUR. 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.F.M.J. Bouwman en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van M.G. den Ambtman als griffier op 19 maart 2002.
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
Afschrift verzonden: 21 maart 2002