RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/004006-01
rolnummer 0002
's-Gravenhage, 06 mei 2002
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Turkije),
wonende te [woonplaats], [adres]
thans preventief gehecht in het Penitentiair Complex Scheveningen, Huis van Bewaring (Unit 1), te 's-Gravenhage.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 07 december 2001, van 11 februari 2002 en van 22 april 2002.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr J.P. Plasman, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Meulmeester heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De raadsman heeft bepleit dat het proces-verbaal van bevindingen nummer PL 15J2/2000/522 op 15 april 2002 opgemaakt en ondertekend door [betrokkene], hoofdagent van politie Haaglanden, buiten beschouwing dient te worden gelaten. Hij is van mening dat het in strijd met de goede procesorde is dat de officier van justitie dit proces-verbaal pas tijdens zijn repliek ter terechtzitting heeft overgelegd, en dat de verdediging hierdoor in zijn belangen is geschaad.
De rechtbank overweegt dien aangaande als volgt:
1. Het handelen van de officier van justitie ter terechtzitting van 22 april 2002 beschouwt zij als een schending van het recht op een eerlijk proces, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europese Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens. De officier van justitie beschikte immers reeds een week voorafgaande aan die terechtzitting over het bedoelde proces-verbaal, dat voor verdachte belastende informatie bevat. Het had dan ook in de rede gelegen dat de officier van justitie, danwel zijn vervanger of parketsecretaris, dit proces-verbaal tevoren aan de raadsman had verzonden teneinde de raadsman in de gelegenheid te stellen dit met zijn cliënt te bespreken om de verdediging te kunnen voorbereiden. De officier van justitie had het proces-verbaal ook nog kunnen overleggen voor zijn requisitoir. Nu de officier van justitie dit stuk pas bij gelegenheid van zijn repliek in het dossier heeft gevoegd, is aan de verdediging de mogelijkheid ontnomen hierop ter terechtzitting adequaat te reageren.
2. De rechtbank voegt hieraan toe dat de raadsman schorsing van het onderzoek ter terechtzitting had kunnen verzoeken, hetgeen hij niet gedaan heeft. Ook de rechtbank had ambtshalve het onderzoek kunnen schorsen, of eventueel na sluiting kunnen heropenen. De rechtbank zag en ziet daartoe echter geen aanleiding, omdat bedoeld proces-verbaal geen gewicht in de schaal legt bij de waardering van het bewijs tegen verdachte.
3. Aan de in dit proces-verbaal gerelateerde mededeling van de tolk dat [verdachte] in telefoongesprekken met medeverdachte [medeverdachte] de naam [C.] gebruikte, danwel door [medeverdachte] [C.] werd genoemd, zou slechts betekenis kunnen toekomen, indien degene die zich in die telefoongesprekken [C.] noemt en/of [C.] wordt genoemd, zich in die gesprekken ook [verdachte] noemt en/of [verdachte] wordt genoemd. Daarvan is echter in het geheel niet gebleken. De bestreffende mededeling van de tolk is derhalve niet meer dan een loze bewering.
4. Voor zover de verbalisant [betrokkene] in genoemd proces-verbaal heeft bedoeld te relateren dat de gesprekspartner van [medeverdachte] zich [C.] noemt en [C.] wordt genoemd, bevat dit stuk geen nieuwe informatie. Ook de raadsman heeft zulks in zijn pleidooi niet betwist. Zijn verweer hield slechts in dat de [C.] die deze telefoongesprekken met [medeverdachte] voerde niet verdachte is. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de [C.] uit deze telefoongesprekken wel verdachte is, zonder zich daarbij (mede) te baseren op het proces-verbaal van 15 april 2002.
5. Dit brengt de rechtbank tot de conclusie dat de door haar geconstateerde schending van het recht op een eerlijk proces de belangen van verdachte niet heeft geschaad, zodat er geen reden is het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te verklaren danwel het bedoelde proces-verbaal vanwege deze schending uit te sluiten van bewijs.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding primair vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden, waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het navolgende overwogen.
Verdachte heeft een grote hoeveelheid heroïne samen met anderen geëxporteerd naar Engeland. Verdachte heeft er aldus aan bijgedragen dat een grote hoeveelheid harddrugs buiten Nederland op de markt is gekomen. De schadelijke gevolgen van harddrugsgebruik voor de volksgezondheid en de nadelige bij-effecten van de handel in verdovende middelen zijn algemeen bekend. Verdachte is hieraan kennelijk uit winstbejag voorbijgegaan. Daarbij komt dat hierdoor het aanzien van Nederland in het buitenland wordt geschaad. De rechtbank rekent de verdachte één en ander zwaar aan.
Gelet op het hiervoor overwogene is de rechtbank van oordeel dat het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf, conform de eis van de officier van justitie, zoals na te melden passend en geboden is. Bij de bepaling van de duur van de straf houdt de rechtbank er in het voordeel van verdachte rekening mee dat hij in Nederland nooit eerder is veroordeeld wegens strafbare feiten.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 47 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2 en 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding primair telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
MEDEPLEGEN VAN OPZETTELIJK HANDELEN IN STRIJD MET EEN IN ARTIKEL 2, EERSTE LID, ONDER A VAN DE OPIUMWET GEGEVEN VERBOD;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 04 september 2001,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 06 september 2001,
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Elkerbout, voorzitter,
Don en Raeijmaekers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Schuurmans, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 06 mei 2002.