ECLI:NL:RBSGR:2002:AE2672

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/21838 VRONTN J
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.A.F. Donders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel in asielprocedure

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 4 april 2002 uitspraak gedaan in een beroep tegen de voortzetting van een vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdelinge, een Liberiaanse vrouw, was op 21 maart 2002 op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd en op dezelfde dag was de vrijheidsontnemende maatregel toegepast. De vreemdelinge had op 22 maart 2002 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De rechtbank oordeelde dat de grondslag voor de voortzetting van de maatregel, namelijk misbruik van de asielprocedure, niet voldoende was onderbouwd. De vreemdelinge had bij binnenkomst aangegeven slechts de Gramma-taal te spreken en had tijdens het eerste gehoor aangegeven dat zij zeer slecht Engels sprak. De rechtbank concludeerde dat verweerder onvoldoende voortvarend had gehandeld in de verdere afhandeling van de asielaanvraag, aangezien er geen nader onderzoek was verricht naar de identiteit en nationaliteit van de vreemdelinge. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de opheffing van de maatregel met ingang van 4 april 2002. Tevens werd een schadevergoeding van € 90, -- toegekend voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende twee dagen in het Grenshospitium.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
ex artikel 94 en 106 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 02 / 21838 VRONTN J
inzake: A, geboren [...] 1970, van Liberiaanse nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, hierna te noemen: de vreemdelinge,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te ’s-Gravenhage, verweerder.
Zitting: 2 april 2002.
De vreemdelinge is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. F.W.P. Nederstigt, medewerker van de Stichting Rechtsbijstand Asiel te Amsterdam.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde, mr. D. Kuiper
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Op 21 maart 2002 is de vreemdelinge ex artikel 3 Vw op de luchthaven Schiphol de verdere toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van de vreemdelinge is op diezelfde datum de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw toegepast.
1.2 Op 22 maart 2002 heeft de vreemdelinge een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel.
1.3 Bij kennisgeving ex artikel 94, eerste lid, Vw, van 23 maart 2002, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op diezelfde datum, heeft verweerder de rechtbank in kennis gesteld van de vrijheidsontnemende maatregel. Ter zitting heeft de vreemdelinge dit beroep aangevuld met een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
2. Overwegingen
2.1 De ambtenaar belast met grensbewaking is op grond van artikel 6, eerste en tweede lid, Vw bevoegd een vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd, een ruimte of plaats als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel aan te wijzen, waar hij zich dient op te houden.
2.2 De vreemdelinge heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de oplegging van de maatregel ex artikel 6 Vw onder verwijzing naar de categorie ‘misbruik van de asielprocedure’ onvoldoende is gemotiveerd. Niet gebleken is dat er sprake is van een misbruik als zodanig, terwijl de onderhavige situatie ook niet in de Vc staat genoemd als een van de voorbeelden van misbruik. Oplegging van de artikel 6 maatregel onder verwijzing naar de d-grond ‘indien ten aanzien van de asielzoeker, zijn identiteit, nationaliteit, asielrelaas of overgelegde documenten nader onderzoek of analyse noodzakelijk is’ had voor de hand gelegen nu verweerder nader onderzoek gaat verrichten naar de vraag hoe de procedure verder moet worden voortgezet. Subsidiair is de vreemdelinge van oordeel dat oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel in casu niet voldoet aan het proportionaliteitsbeginsel.
2.3 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de oplegging van de artikel 6 Vw maatregel op grond van ‘misbruik van de asielprocedure’ voldoende adequaat en gemotiveerd in het dossier is vastgelegd. In de brief van 22 maart 2002 inzake de aankondiging van de voortzetting van de maatregel in het Grenshospitium wordt immers verwezen naar de verschillende –zich in het dossier bevindende– overlegnotities als onderbouwing van het feit dat sprake is van misbruik van de asielprocedure. Duidelijk blijkt dat de vreemdelinge weigert het asielverzoek nader te onderbouwen. De vreemdelinge stelt slechts de Gramma-taal te spreken die bij verweerder niet bekend is, terwijl van haar mag worden verwacht dat zij als Liberiaanse zich verstaanbaar kan maken in het Engels. Voorts heeft zij onjuiste informatie gegeven over haar reisroute.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.4 Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat verweerder de aan de vreemdelinge opgelegde maatregel aanvankelijk had gebaseerd op onderdeel C3/12.13.3.1 onder a van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), namelijk dat de asielaanvraag binnen de aanmeldcentrum-procedure (AC-procedure) kan worden afgewezen. Op 23 maart 2002 heeft verweerder de AC-procedure afgebroken en de vreemdeling overgeplaatst naar het Grenshospitium nu de vreemdelinge het onderzoek naar haar identiteit, nationaliteit en asielrelaas heeft gefrustreerd. Verweerder heeft de voortzetting van de artikel 6 maatregel gebaseerd op onderdeel C3/12.13.3.1 onder c Vc, aangezien naar zijn oordeel sprake is van ‘misbruik van de asielprocedure’.
2.5 De rechtbank is echter van oordeel dat in de onderhavige situatie misbruik van de asielprocedure geen beleidsmatig juiste grondslag is voor de voortzetting van de vrijheidsontnemende maatregel door verweerder. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat niet zonder meer gezegd kan worden dat de vreemdelinge het onderzoek naar haar identiteit en nationaliteit heeft gefrustreerd. De vreemdelinge heeft immers reeds bij aankomst in Nederland aangegeven slechts de Gramma-taal te spreken. Voorts heeft de vreemdelinge ook tijdens het eerste gehoor aangegeven slechts de Gramma-taal te spreken en staat er een notitie in het rapport van het eerste gehoor van de rapporteur dat de vreemdelinge zeer slecht Engels spreekt en de tolk slecht begrijpt. De stelling van verweerder dat de vreemdelinge in eerste instantie met de rechtshulpverlener wel in het Engels heeft gecommuniceerd wordt evenmin gevolgd nu de rechtshulpverlener, blijkens een zich in het dossier bevindende overlegnotitie, slechts heeft aangegeven de indruk te hebben dat de vreemdeling de Engelse taal begrijpt. Ter zitting is de rechtbank gebleken dat de vreemdelinge de Engelse taal niet of nauwelijks machtig is.
Verweerder heeft ter zitting de toepassing van de bepaling in C3/12.13.3.1 onder c. Vc tevens gestoeld op het argument dat de vreemdelinge onjuiste informatie heeft verstrekt over haar reisroute. De rechtbank is echter van oordeel dat het, met het oog op het feit dat de vreemdelinge nauwelijks Engels begrijpt en spreekt, nog maar de vraag is of zij, gelijk verweerder meent, heeft bedoeld te zeggen dat zij rechtstreeks uit Monrovia in Liberia naar Nederland is gevlogen. De door verweerder tegengeworpen onjuistheid over de reisroute kan haar dan ook niet zonder meer worden tegengeworpen. Gelet op het vorengaande heeft verweerder de maatregel ten onrechte gebaseerd op de grond dat sprake is van misbruik van de asielprocedure.
Naar het oordeel van de rechtbank is de beslissing van verweerder, de maatregel ex artikel 6 Vw ten aanzien van de vreemdelinge in het Grenshospitium voort te zetten, als zodanig echter niet onrechtmatig, aangezien deze gebaseerd had kunnen worden op C3/12.13.3.1 onder d. Vc. Hierin is als een criterium voor plaatsing in het Grenshospitium opgenomen de mogelijkheid dat ten aanzien van de asielzoeker, zijn identiteit en nationaliteit, asielrelaas of overgelegde documenten nader onderzoek noodzakelijk is, ten einde te bepalen of de asielaanvraag dient te worden afgewezen. Zoals ter zitting door gemachtigde van verweerder gesteld zal van die zijde onderzoek worden gepleegd naar de taal die de vreemdelinge zegt te spreken en naar de vraag hoe er verder met de vreemdelinge gecommuniceerd dient te worden. Nu verweerder de onderhavige situatie kon begrijpen onder een van de andere criteria als opgenomen in C3/12.13.3.1 Vc, namelijk onder het bepaalde onder d., is het niet onredelijk dat verweerder de maatregel jegens de vreemdelinge heeft gecontinueerd.
2.6 Uit onderdeel C3/12.13.3.2 Vc blijkt dat bij plaatsing in het Grenshospitium de verdere afhandeling van de aanvraag niet plaats vindt in het aanmeldcentrum. De aldaar geldende termijnen zijn derhalve niet van toepassing. De verdere afhandeling van de aanvraag, inclusief eventueel nader onderzoek, dient echter wel voortvarend te geschieden. De rechtbank is van oordeel dat in redelijkheid niet staande kan worden gehouden dat verweerder de verdere afhandeling van de aanvraag met voldoende voortvarendheid ter hand heeft genomen. Ter zitting heeft gemachtigde van verweerder desgevraagd aangegeven dat op korte termijn een nieuw gehoor met de vreemdeling zal plaatsvinden waarin met behulp van een tolk in de Pidgin-taal geprobeerd zal worden de taal van de vreemdelinge te duiden. Nu ter zitting duidelijk is geworden dat verweerder vanaf het moment waarop de vreemdelinge in het Grenshospitium is geplaatst tot aan het moment van het onderzoek ter zitting (nog) geen enkel nader onderzoek had verricht en evenmin ter zitting een concreet tijdpad kon aangeven over het vervolg van de procedure heeft verweerder in het onderhavige geval onvoldoende voortvarend gehandeld. De voortduring van de maatregel van bewaring is derhalve vanaf de datum van de zitting onrechtmatig.
2.7 Het beroep is mitsdien gegrond.
2.8 Nu de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel met ingang van 2 april 2002 onrechtmatig is geweest komt de vreemdelinge in aanmerking voor toekenning van schadevergoeding. Voor het verblijf van de vreemdelinge in het Grenshospitium wordt een schadevergoeding van € 45, -- per dag toegekend. Derhalve wordt de schadevergoeding van de veemdelinge begroot op € 90, -- (twee dagen in het Grenshospitium). De rechtbank zijn geen omstandigheden gebleken die tot matiging van de schadevergoeding zouden moeten leiden.
2.9 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door de vreemdelinge gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 322, -- (1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van de vreemdelinge een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond en beveelt de opheffing van de maatregel ex artikel 6 Vw met ingang van 4 april 2002;
3.2 kent aan de vreemdelinge ten laste van de Staat een schadevergoeding toe van € 90, -- (ZEGGE negentig euro), uit te betalen door de griffier van deze rechtbank, nevenvestigingsplaats Haarlem;
3.3 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 322, -- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank,
nevenvestigingsplaats Haarlem, dient te voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.F. Donders, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en uitgesproken in het openbaar op 4 april 2002, in tegenwoordigheid van mr. M. Valk als griffier.
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 90, -- (ZEGGE negentig euro).
Aldus gedaan op 4 april 2002, door mr. A.A.F. Donders, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken.
Afschrift verzonden op:
4 april 2002.
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC
’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van deze uitspraak door de griffier.
Tegen de beslissing inzake de schadevergoeding staat geen rechtsmiddel open.