RECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
inzake: A,
geboren op [...] 1974,
mede namens haar nog minderjarige kinderen,
van Azerbeidzjaanse nationaliteit,
IND dossiernummer 0110.01.8002,
gemachtigde: mr. J. Schoofs, medewerker van de Stichting Rechtsbijstand Asiel te Arnhem,
eiseres;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
vertegenwoordigd door mr. F. Mountassir, ambtenaar ten departemente,
verweerder.
1.1 Op 1 oktober 2001 heeft eiseres een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Bij beschikking van 20 december 2001, uitgereikt op 2 januari 2002, heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd omdat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.
1.2 Bij brief van 29 januari 2002 heeft eiseres beroep ingesteld tegen deze beschikking. Het beroep is ter zitting van vrijdag 29 maart 2002 behandeld. Eiseres is daarbij verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
Daarbij zullen worden betrokken - voor zover aanwezig - de door verweerder ingebrachte feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 83, eerste lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) alsmede het standpunt van verweerder ter zake de vraag of andere na de beschikking opgekomen feiten en omstandigheden aanleiding zijn voor handhaving, wijziging of intrekking van deze beschikking.
3.1 Een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw 2000 wordt afgewezen indien een ander land partij bij het Vluchtelingenverdrag ingevolge een verdrag of een dit land en Nederland bindend besluit van een volkenrechtelijke organisatie verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag (artikel 30, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000).
3.2 Onbetwist is dat eiseres, alvorens Nederland binnen te reizen, in Oostenrijk heeft verbleven. Oostenrijk heeft de door verweerder gelegde claim op grond van artikel 8 Overeenkomst van Dublin (OvD) gehonoreerd. Oostenrijk is daarom in beginsel verantwoordelijk voor de behandeling van het asielverzoek.
3.3 Artikel 3, vierde lid, OvD geeft verweerder het recht om in afwijking van het bepaalde in de artikelen 4 tot en met 8 OvD het asielverzoek te behandelen.
3.4 Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder is gehouden de behandeling van het asielverzoek aan zich te trekken, omdat haar echtgenoot, met wie zij traditioneel is gehuwd, bij beschikking van 23 januari 2002 in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van het bepaalde in artikel 29, onder b, Vw. Hierbij wijst eiseres op de brief van verweerder aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 3 september 2001. Voorts heeft eiseres een uitspraak van de president van deze rechtbank van 28 februari 2001 (Awb 00/69770) overgelegd waarin de president van deze rechtbank heeft overwogen dat onvoldoende duidelijk is waarom het in Afghanistan in oorlogstijd gesloten (traditionele) huwelijk niet valt onder het bereik van artikel 4 OvD.
Verweerder stelt zich in het verweerschrift op het standpunt dat eiseres zich niet met vrucht kan beroepen op het gestelde in voormelde brief van 3 september 2001. In dit verband is van belang dat hetgeen in deze brief is neergelegd alleen van toepassing is op gezinsleden in de zin van artikel 4 OvD. Nu vaststaat dat eiseres en haar echtgenoot niet wettig maar traditioneel zijn gehuwd valt zij buiten het toepassingsbereik van het gestelde in voornoemde brief. De stelling van eiseres dat zij in Armenië geen mogelijkheid had om wettig te huwen vanwege haar Azerische afkomst vormt geen reden om af te wijken van het bepaalde in de brief van 3 september 2001, er is immers geen sprake van een huwelijksbeletsel. Ter zitting heeft verweerder nog aangegeven dat het beroep op de uitspraak van 28 februari 2001 niet kan slagen omdat geen sprake is van een vergelijkbaar geval. In de voornoemde uitspraak ging het immers om een in oorlogstijd gesloten traditioneel huwelijk omdat vanwege de oorlogsituatie in Afghanistan geen mogelijkheid bestond om wettig te huwen terwijl het in Armenië wel mogelijk is om wettig te huwen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verweerder voert ten aanzien van het voorgaande het beleid dat is neergelegd in de brief van 3 september 2001. In deze brief is aangegeven dat verweerder voornemens is om onder bepaalde voorwaarden gebruik te maken van de in artikel 3, vierde lid, OvD neergelegde bevoegdheid, indien de betrokken asielzoeker een gezinslid in Nederland heeft dat is toegelaten op grond van artikel 29, eerste lid, onder b tot en met d, Vw 2000. Voor wat betreft het begrip gezinslid sluit de brief aan bij artikel 4 OvD. Volgens dit artikel wordt onder het begrip gezinslid verstaan de echtgenoot van de asielzoeker, diens ongehuwd kind beneden de 18 jaar, of, indien de asielzoeker zelf een ongehuwd kind beneden de 18 jaar is, diens vader of moeder.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder nader had moeten motiveren waarom het door eiseres gesloten traditionele huwelijk niet valt onder het bereik van het begrip gezinslid als bedoeld in artikel 4 OvD, gezien de door eiseres gestelde beletselen voor het sluiten van een wettig huwelijk. Eiseres heeft aangegeven dat zij vanwege haar Azerische afkomst geen mogelijkheid had om in Armenië wettig te huwen, omdat daardoor haar afkomst bekend zou worden met alle mogelijke problemen van dien. De rechtbank acht deze stelling van eiseres niet onaannemelijk.
Hierbij neemt de rechtbank allereerst in aanmerking dat de echtgenoot van eiseres bij beschikking van 23 januari 2002 in het bezit is gesteld van een verblijfvergunning asiel omdat hij aannemelijk heeft gemaakt in zijn land van herkomst een reëel risico te lopen op schending van het bepaalde in artikel 3 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). In zijn nader gehoor heeft de echtgenoot van eiseres op de vraag zijn vluchtmotieven samen te vatten aangegeven dat de voornaamste reden van zijn vlucht de Azerbeidzjaanse afkomst van zijn vrouw was. Gelet hierop en het ontbreken van een nadere motivering in de beschikking van 23 januari 2002 moet het ervoor worden gehouden dat de afkomst van eiseres een reden was voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel aan haar echtgenoot.
Gelet hierop is het geenszins onaannemelijk dat de problemen die voor de echtgenoot te verwachten waren bij het sluiten van een wettig huwelijk ook voor eiseres zodanig waren dat deze te duiden zijn als een objectief huwelijksbeletsel. Dit geldt temeer nu ook uit de algemene ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken van 25 juni 1997 en 11 december 1998 blijkt dat mensen die deel uitmaken van een gemengd Armeens/Azerbeidzjaans huwelijk, in de tijd dat eiseres en haar echtgenoot in Armenië verbleven, een uiterst teruggetrokken en verborgen leven leidden. De nog in Armenië woonachtige Azeri hebben over het algemeen (zo ook eiseres) hun namen veranderd in een Armeense om achterstelling, discriminatie, intimidatie en geweld te vermijden. Bij voorkomende problemen konden mensen uit voornoemde bevolkingsgroep niet of nauwelijks rekenen op bescherming van de politie. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom onder deze omstandigheden geen sprake zou kunnen zijn van een objectief huwelijksbeletsel dan wel een aan de in de uitspraak van 28 februari 2001 gelijk te stellen situatie.
3.5 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de beschikking van 20 december 2001 niet berust op een deugdelijke motivering. De bestreden beschikking moet dan ook worden vernietigd wegens strijd met het bepaalde in artikel 3:46 Algemene wet bestuursrecht.
3.6 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten van eiseres.
De rechtbank:
* verklaart het beroep gegrond;
* vernietigt de beschikking van 20 december 2001;
* bepaalt dat verweerder opnieuw beslist, met inachtneming van deze uitspraak;
* veroordeelt verweerder in de proceskosten ad euro 744,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres dient te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. H.F.J.M. Schröder en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Keukenmeester als griffier op 5 april 2002.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden:
5 april 2002.