ECLI:NL:RBSGR:2002:AE3141

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09.757.075/02
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A.A. Kalk
  • Ch.M. Derijks
  • O. van der Wind
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van seksuele handelingen met aangeefster

In de zaak voor de Rechtbank 's-Gravenhage, sector strafrecht, is op 23 mei 2002 uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd bijgestaan door zijn raadsman mr. P.J.L.J. Duijsens. De officier van justitie, mr. A.T. van Nederpelt, had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar, waarvan één jaar voorwaardelijk, en had daarnaast een vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 20.000,- ingediend. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte van het hem ten laste gelegde feit dient te worden vrijgesproken.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er tussen de verdachte en de aangeefster meer heeft bestaan dan een zuiver zakelijke werkrelatie. Er zijn seksuele handelingen geweest tussen hen in de periode van 5 oktober 2001 tot Kerstmis 2001. Dit oordeel is gebaseerd op de aangifte van de aangeefster, het aantal privé-telefoontjes van de verdachte naar haar, en een bezoek van de verdachte aan de aangeefster. De rechtbank heeft echter geen wettig en overtuigend bewijs gevonden voor de specifieke seksuele handelingen die in de tenlastelegging zijn beschreven.

Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen bewijs is voor gedwongen seksuele handelingen, waarbij de verdachte zijn positie misbruikte. De rechtbank heeft ook overwogen dat de aangeefster in staat was om actie te ondernemen als zij zich onwel voelde in de werksituatie. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging en het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven. De vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding is niet-ontvankelijk verklaard, aangezien er geen straf of maatregel aan de verdachte is opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer : 09.757.075/02
's-Gravenhage, 23 mei 2002.
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting (de Schie) te Rotterdam.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 15 mei 2002.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr. P.J.L.J. Duijsens, is verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr. A.T. van Nederpelt heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding telastgelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij (bij wijze van voorschot) tot een bedrag van € 20.000,- en tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij voor het overige of meer gevorderde.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Vrijspraak.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij dagvaarding is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Hiertoe heeft de rechtbank het navolgende overwogen.
Weliswaar is de rechtbank van oordeel dat verdachte van het hem telastgelegde dient te worden vrijgesproken, doch de rechtbank acht wel wettig en overtuigend bewezen dat tussen verdachte en aangeefster meer heeft bestaan dan een zuiver zakelijk werkrelatie en in concreto dat sprake is geweest van seksuele handelingen tussen verdachte en aangeefster in de periode van 5 oktober 2001 tot Kerstmis 2001.
De rechtbank grondt dit oordeel op de aangifte, het grote aantal (28) privé-telefoontjes van verdachte naar aangeefster, het aanbieden van een lift, een om en nabij de 20 minuten durend bezoek van verdachte bij aangeefster thuis en het gegeven dat aangeefster in staat is gebleken gedetailleerd een aantal specifieke lichaamskenmerken van verdachte weer te geven.
De verklaring die verdachte -in een laat stadium- heeft gegeven voor de wetenschap van aangeefster van het litteken bij verdachte acht de rechtbank onaannemelijk.
Echter, de rechtbank is niet gebleken van wettig en overtuigend bewijs om welke seksuele handelingen van de telastlegging beschreven handelingen het in concreto gaat.
Daarenboven acht de rechtbank evenmin wettig en overtuigend bewezen dat sprake is geweest van gedwongen seksuele handelingen, waarbij de dwang telkenmale heeft bestaan uit het misbruiken van de positie van verdachte (en het daaruit voortvloeiende overwicht/gezag) door verdachte tegenover aangeefster.
De rechtbank heeft mede in haar oordeel betrokken dat aangeefster overigens zeer wel in staat is gebleken actie te ondernemen indien haar iets binnen de werksituatie niet beviel.
De rechtbank acht het onaannemelijk dat aangeefster, zoals zij in haar aangifte verklaart, bij de diverse seksuele handelingen op verschillende tijdstippen en plekken geen andere keuze heeft gehad dan deze te dulden.
De rechtbank zal het bevel tot voorlopige hechtenis opheffen.
De vordering van de benadeelde partij.
[benadeelde partij], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 41.989,93.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis;
bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering tot schadevergoeding en dat deze haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
Dit vonnis is gewezen door
mrs A.A. Kalk, voorzitter,
Ch.M. Derijks en O. van der Wind, rechters,
in tegenwoordigheid van E. Wagter, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 23 mei 2002, zijnde
mr. Van der Wind buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.