ECLI:NL:RBSGR:2002:AE3445

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/19141
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.F.J.M. Schröder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van het recht op rechtsbijstand tijdens inbewaringstelling van vreemdeling

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 27 maart 2002 uitspraak gedaan in een beroep tegen de bewaring van een vreemdeling, geboren in Liberia, die in Nederland verblijft zonder rechtmatig verblijf. De vreemdeling was op 12 maart 2002 tijdens een controle in een bedrijfskantine aangetroffen en kon zich niet legitimeren. Hij werd vervolgens in bewaring gesteld met het oog op uitzetting, omdat het belang van de openbare orde dit vereiste. Tijdens het gehoor in het kader van de ophouding verklaarde de vreemdeling dat hij een advocaat wilde, maar kreeg te horen dat deze niet bereikbaar was. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling niet afzag van zijn recht op rechtsbijstand, ondanks dat hij in het proces-verbaal van verhoor aangaf geen bezwaar te hebben tegen het verhoor zonder advocaat. De rechtbank concludeerde dat de verklaring van de vreemdeling niet als een afstand van rechtsbijstand kon worden geïnterpreteerd, maar eerder als een aanvaarding van de feitelijke situatie waarin hij zich bevond.

De rechtbank stelde vast dat de twee uur wachttijd, zoals voorgeschreven in het beleid, niet in acht was genomen. Dit was een schending van het recht op rechtsbijstand, wat leidde tot de onrechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, beval de opheffing van de bewaring en veroordeelde de verweerder in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van rechtsbijstand voor vreemdelingen en de noodzaak om de wettelijke procedures te volgen, vooral in situaties waarin de rechten van de betrokkenen op het spel staan. De partijen hebben de mogelijkheid om binnen een week na verzending van de uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK te 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
regnr.: Awb 02/19141
UITSPRAAK
op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren op [...] 1981 te Bongmine,
nationaliteit Liberiaanse,
IND dossiernummer 0112.02.2003,
thans verblijvende in politieburo te Amersfoort
raadsman mr. H. Langenberg,
eiser,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie,
vertegenwoordigd door mr. S. Gobardhan,
ambtenaar bij de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder.
1 Procesverloop
Op 12 maart 2002 is eiser bij een controle in het kader van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal aangetroffen in de bedrijfskantine van een garage gekleed in werkkleding. Omdat eiser zich niet kon legitimeren is hij staande gehouden ter vaststelling van zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie.
Op 12 maart 2002 is eiser, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, met het oog op de uitzetting in bewaring gesteld omdat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert (artikel 59, eerste lid aanhef en onder a, Vw 2000).
Verweerder heeft op 14 maart 2002 de rechtbank in kennis gesteld van het besluit tot het opleggen van de maatregel van bewaring. Eiser wordt daardoor geacht beroep tegen dat besluit te hebben ingesteld (artikel 94, eerste lid, Vw 2000).
Het beroep is behandeld ter zitting van donderdag 21 maart 2002. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Spans kantoorgenoot van zijn raadsman. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Standpunten
Eiser heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Verweerder heeft de rechtbank verzocht het beroep ongegrond te verklaren.
3 Overwegingen
Beoordeeld dient te worden of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in overeenstemming zijn met de wettelijke vereisten en of deze in redelijkheid bij afweging van alle daarbij betrokken belangen gerechtvaardigd zijn.
De vraag rijst of in deze zaak het recht op rechtsbijstand op grond van artikel 5.2 Vreemdelingenbesluit (Vb) en nader uitgewerkt in A5 5.3.4 Vc, op de juiste wijze gestalte is gegeven. De rechtbank acht het voor de beantwoording van deze vraag van belang de feitelijke gang van zaken tijdens het gehoor in het kader van de ophouding en het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling in onderling verband te beschouwen:
* Uit het proces-verbaal van verhoor van 12 maart 2002 blijkt dat eiser om 13.30 is gehoord in het kader van de ophouding. Eiser verklaarde bij dit verhoor een advocaat te willen. In het proces-verbaal staat niet aangekruist of de advocatenpiketdienst is ingelicht of de door de vreemdeling genoemde advocaat. Wel vermeldt het proces-verbaal "geen bericht ontvangen wel gemeld". De vreemdeling verklaarde voorts "ik vind het goed dat dit verhoor wordt afgenomen zonder aanwezigheid van mijn advocaat."
* Op 12 maart 2002 om 14.00 uur is eiser vervolgens gehoord in het kader van de inbewaringstelling. Uit het proces-verbaal van dit gehoor blijkt dat eiser is medegedeeld dat hij zich bij het verhoor omtrent de inbewaringstelling kon doen bijstaan door een advocaat. Het gehoor vond plaats om 14.05 uur en eiser verklaarde: " (...) ik heb er geen bezwaar tegen om gehoord te worden zonder aanwezigheid van een advocaat. Ik begrijp van u dat ik op een later tijdstip bezoek krijg van een advocaat (...)". Ter zitting heeft eiser desgevraagd medegedeeld dat hem reeds bij het eerste gehoor verteld is dat een advocaat niet bereikbaar was, maar dat hij de volgende dag door een advocaat bezocht zou worden.
De rechtbank heeft ter zitting de vraag aan de orde gesteld of gelet op de bovengeschetste gang van zaken de wachttijd van twee uur zoals genoemd in het beleid zoals neergelegd in A5 5.3.4.2 Vc in acht is genomen.
Verweerder heeft hierop geantwoord dat dit niet nodig was omdat eiser heeft verklaard af te zien van het recht op rechtsbijstand bij zijn gehoor, voorafgaande aan de inbewaringstelling.
De rechtbank heeft verweerder de gelegenheid gegeven om na de zitting informatie te verschaffen over het tijdstip waarop de piketmelding is gedaan. Verweerder heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt. De rechtbank houdt het er voor dat, gelet op de mededeling in het proces-verbaal van verhoor in het kader van de ophouding en het tijdstip waarop dit gehoor plaatsvond, de piketmelding niet eerder dan om 13.30 uur is gedaan.
Gelet op de bovengeschetste gang van zaken overweegt de rechtbank als volgt.
Wanneer een vreemdeling zoals in dit geval verklaart een advocaat bij het gehoor in het kader van de ophouding te willen en hem wordt vervolgens medegedeeld dat de advocaat kennelijk niet bereikbaar is, dan betekent de verklaring van de vreemdeling dat de verbalisant verder kan gaan met het gehoor niet dat hij afziet van het recht op rechtsbijstand tijdens dit gehoor, maar slechts dat hij zich neerlegt bij de feitelijke gang van zaken.
Gelet op deze voorgeschiedenis en het korte tijdsbestek waarin zich dit heeft afgespeeld, is de rechtbank van oordeel dat verweerder ten onrechte uit de verklaring van de vreemdeling direct voorafgaand aan het gehoor in het kader van de inbewaringstelling heeft afgeleid dat hij afzag van rechtsbijstand tijdens dat gehoor. Immers, een redelijke lezing van de zinsnede "ik heb er geen bezwaar tegen om gehoord te worden zonder de aanwezigheid van een advocaat " in het proces-verbaal van verhoor voorafgaande aan de inbewaringstelling leidt naar het oordeel van de rechtbank, in de context van het gehoor in het kader van de ophouding en de aan eiser gedane mededeling dat hij de volgende dag door een advocaat bezocht zou worden, logischerwijs tot de conclusie dat de vreemdeling slechts heeft herhaald dat wat hij reeds bij het gehoor in het kader van de ophouding heeft verklaard. Dit komt er op neer dat hij zich neerlegt bij de gang van zaken, nu er geen advocaat bereikbaar was.
Anders dan verweerder heeft gesteld, heeft eiser dan ook niet afgezien van het recht op rechtsbijstand. Gelet hierop is ten onrechte de twee uur wachttijd niet in acht genomen. Dit zou anders zijn indien de vreemdeling er op zou zijn gewezen dat, nu er geen advocaat bereikbaar was, er twee uur diende te worden gewacht alvorens het gehoor te beginnen en de vreemdeling vervolgens afziet van het wachten op een advocaat.
De rechtbank is van oordeel dat in casu het recht op rechtsbijstand is geschonden en dat dit leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring.
Het beroep is derhalve gegrond en de bewaring dient te worden opgeheven met ingang van heden.
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door de vreemdeling gemaakte proceskosten, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
4 BESLISSING
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de bewaring met ingang van heden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad Euro 322 onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.F.J.M. Schröder en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman als griffier op 27 maart 2002.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen een week na verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden:
27 maart 2002