ECLI:NL:RBSGR:2002:AE4386

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 juni 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09.037.892.01
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • Kalk
  • Dop
  • Van der Wind
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake deelname aan criminele organisatie en afpersing

De rechtbank 's-Gravenhage heeft op 19 juni 2002 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie en afpersing. De officier van justitie, mr. Boersma, eiste een gevangenisstraf van zes jaar en een geldboete van €5000,-. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die leiding gaf aan een criminele organisatie, zich schuldig had gemaakt aan meerdere feiten van afpersing en poging tot afpersing. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen en veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van voorarrest, en verklaarde het in beslag genomen telefoontoestel verbeurd. De rechtbank behandelde ook vorderingen van benadeelde partijen, waarbij de vorderingen van [benadeelde partij1] B.V. en Bouwbedrijf [benadeelde partij2] B.V. gedeeltelijk werden toegewezen. De rechtbank overwoog dat de verdachte en zijn medeverdachten op grote schaal opereren en slachtoffers met geweld bedreigden om geld af te persen. De rechtbank nam in haar overwegingen ook mee dat de politie aanvankelijk niet adequaat had gereageerd op meldingen van bedreigingen, wat de situatie verergerde. De rechtbank legde de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de rol die de verdachte had gespeeld in de criminele activiteiten.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE, STRAFSECTOR
MEERVOUDIGE KAMER
(verkort vonnis)
parketnummer 09.037.892.01
's-Gravenhage, 19 juni 2002
De rechtbank 's-Gravenhage, recht doende in strafzaken, heeft het volgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (België) op [geboortedatum],
zonder vaste woon- of verblijfplaats,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Noordsingel te Rotterdam,
in verzekering gesteld op 12 november 2001
en in voorlopige hechtenis gesteld op 15 november 2001.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 5 juni 2002.
De verdachte is ter terechtzitting gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr Plasman.
Twee benadeelde partijen hebben zich in de zaak gevoegd.
De officier van justitie, mr Boersma, heeft gevorderd dat verdachte ter zake van de hem bij dagvaarding onder 1 tot en met 10 telastgelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar, met aftrek van voorarrest, een geldboete van € 5000,- subsidiair 10 dagen hechtenis, met verbeurdverklaring van de in beslag genomen telefoon.
Inzake de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1] B.V. heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van de vordering. Zij heeft gevorderd verdachte en [betrokkene1] ieder hoofdelijk tot betaling van het gevorderde bedrag te veroordelen, zulks met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
Inzake de vordering van de benadeelde partij Bouwbedrijf [benadeelde partij2] B.V. heeft de officier van justitie geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering. Zij heeft gevorderd verdachte en [betrokkene2] ieder hoofdelijk tot betaling van het toe te wijzen bedrag te veroordelen, zulks eveneens met oplegging van genoemde schadevergoedingsmaatregel.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd --na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting-- hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
Beroep op niet ontvankelijkheid van openbaar ministerie.
De raadsman heeft aangevoerd dat de politie niet tot opsporing van strafbare feiten is over-gegaan, ondanks de bij haar binnengekomen meldingen van bedreiging. Aldus heeft het politieapparaat zich niet behoorlijk van zijn opsporingstaak gekweten en heeft het ten onrechte de opsporing van strafbare feiten overgelaten aan particulieren, in casu met name aan misdaadverslaggever Peter R. de Vries en de media. Volgens de raadsman dient dit mee te brengen dat het openbaar ministerie in de vervolging niet ontvankelijk moet worden verklaard.
De rechtbank overweegt als volgt. In deze zaak zijn inderdaad in diverse gemeenten in Nederland bij de politie meldingen van bedreiging binnengekomen, verbandhoudende met hoge in rekening gebrachte kosten voor slijpwerkzaamheden, naar aanleiding waarvan
de politie aanvankelijk niet actief tot opsporing van de desbetreffende strafbare feiten is overgegaan. Pas later is de politie alsnog daartoe overgegaan. Ook kan gezegd worden dat het optreden van Peter R. de Vries in casu heeft weten te bewerkstelligen dat de opsporing door de politie actief in gang is gezet. Dit betekent echter niet dat de politie, door haar relatief late actie, haar opsporingstaak uit handen heeft gegeven dan wel aan particulieren heeft overgelaten. Het verweer van de raadsman treft dan ook niet het door hem beoogde doel van niet-ontvankelijkheid.
Wel vindt de rechtbank het te betreuren dat de politie de ernst van de bedreigingen niet tijdig heeft onderkend. Door eerder actief ingrijpen van de politie --in een aantal gevallen was de politie er van op de hoogte uit welke hoek de bedreigingen kwamen-- had kunnen worden voorkomen dat verdachte en de zijnen hun afpersingspraktijken konden voortzetten. De rechtbank ziet aanleiding om deze omstandigheid, zoals ook door de raadsman is bepleit, ten gunste van verdachte in de strafmaat te betrekken.
Beroep op onrechtmatig verkregen bewijs.
Inzake de feiten 1, 8 en 9 heeft de raadsman gesteld dat hetgeen de advocaat Hendrix
heeft verklaard inzake de stortingen op een aan zijn advocatenkantoor afgegeven rekening ten behoeve van derden, strijdig is met de geheimhoudingsplicht die Hendrix als advocaat tegenover zijn -van die rekening gebruikmakende- cliënt heeft en derhalve als onrechtmatig moet worden aangemerkt.
De rechtbank verwerpt dit verweer reeds op grond van het feit dat niet is gebleken van enig ongeoorloofd optreden van de zijde van de politie waardoor bedoelde advocaat zich anders dan uit eigen verkiezing genoodzaakt zou hebben gevoeld bedoelde verklaring af te leggen.
Bewijsoverweging.
Verdachte heeft zich samen met anderen gedurende lange tijd en op grote schaal schuldig gemaakt aan afpersingen. Hierbij is telkens dezelfde -hierna volgende- werkwijze gebruikt.
Een of twee mensen spreken op een bouw- of werkplaats een werknemer aan en bieden hun diensten aan, veelal een nieuwe methode van slijpen en harden van gereedschap. Hierbij zijn
leden van de familie van verdachte -de zonen [betrokkene3] en [betrokkene4]- en verdachte zelf herkend. Tegenover de aangesproken werknemer wordt de indruk gewekt dat de baas of de chef reeds opdracht heeft gegeven tot het slijpen/harden of er wordt aangeboden een paar proefstukjes te
slijpen. De aanbieders vragen de werknemer vervolgens op een factuur te noteren welke gereedschappen aan hen meegegeven worden, alsmede een door hen opgegeven code. Nadat het gereedschap is afgegeven wordt naar het bedrijf gebeld en gevraagd waar de rekening naar toe moet. De rekeningen staan onder meer op naam van [W.] te Amsterdam of Groningen, [J.] te Spijkenisse of Rotterdam, [F.C.] te Breda, gebroeders [K.] te Rotterdam en Slijperij [S.] te Amsterdam. Deze zijn alle in combinatie met de rekeningnummers waarop het geld gestort moet worden terug te leiden tot familie van verdachte en de door de familie van verdachte gebruikte "katvanger" [betrokkene5].
Wanneer de bedrijven niet willen betalen starten de telefonische bedreigingen. Via de Kamer van Koophandel zijn de privé-adressen van betrokkenen achterhaald, waarna zij zowel overdag als 's nachts met bedreigingen worden geconfronteerd. Aan de telefonische bedreigingen nemen verschillende personen deel, onder meer de partner van verdachte.
De stem van verdachte is -mede naar aanleiding van de tv-uitzending- een aantal malen herkend. In het geval [Van H.] gebruikte verdachte de naam [D.]; een naam die in ook in andere zaken is gebruikt. Verdachte heeft bij [Van H.] een drietal mobiele nummers gebruikt, die via de Sim-card te linken zijn aan in andere zaken gebruikte mobiele nummers. De auto's waarvan gebruik is gemaakt, komen in verschillende zaken terug en staan deels op naam van zonen en schoondochter van verdachte en op naam van [D.], met wiens familie verdachte al jaren rondreist en die ook betrokken is bij de zaak [Van H.].
Uit het vorenstaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte - die de oudste van de familie is - de regie in handen heeft en als leidinggevende tezamen met onder meer de in de telastlegging genoemde directe familieleden gedurende een lange periode in een gestructureerd familie -en samenwerkingsverband geopereerd heeft met als oogmerk het plegen van afpersingen. Dat hier geen sprake is geweest van reële beloningen voor slijp- en verhardingswerk moge blijken uit het feit dat veel gereedschap nooit is teruggekomen, bij verdachte en zijn familie slechts 2 roestige slijpmachientjes gevonden zijn en uit informatie uit de branche-organisatie van Nederlandse Slijpbedrijven naar voren komt dat harden zeer specifieke kennis van en grote investeringen van de ondernemer vergt. Desalniettemin is via diverse rekeningen van familie of bekenden van verdachte en deels contant vanaf 1 januari 1999 een bedrag van ruim 1 miljoen gulden bij verdachte en diens familie terechtgekomen.
De bewijsmiddelen.
p.m.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen --elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft-- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de hem bij dagvaarding onder 1 tot en met 10 telastgelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat
de rechtbank bewezen acht --en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventuele verschrijvingen in de telastlegging, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad-- de inhoud van de telastlegging, zoals vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en van de verdachte.
Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is strafbaar; ten aanzien van hem zijn geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstan-digheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte heeft leiding gegeven aan een misdadig samenwerkingsverband van met name
familieleden van verdachte. Die samenwerking had uitsluitend ten doel om eigenaren van bedrijven, merendeels bouw- en aannemersbedrijven, grote geldbedragen af te persen. Op grote schaal en in vele plaatsen in het land hebben verdachte en de zijnen geopereerd. De be-
drijven waarop zij het gemunt hadden werden benaderd voor het slijpen van gereedschap, waarna deze werden geconfronteerd met exorbitant hoge rekeningen. Bij niet betaling volgden bedreigingen met grof geweld aan het adres van de betrokken eigenaren dan wel hun gezinsleden en/of personeel. Door middel van die bedreigingen is het verdachte en de zijnen ook gelukt om velen zeer forse geldbedragen afhandig te maken.
Naast de leidende rol die verdachte heeft vervuld is verdachte er niet voor teruggedeinsd om zelf zijn slachtoffers met zeer grof geweld te bedreigen. De feiten zijn ernstig en rechtvaardigen het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Verdachte is al eerder wegens soortgelijke feiten met politie en justitie in aanraking gekomen en heeft uit de eerdere veroordeling kennelijk geen lering getrokken. Zoals reeds is overwogen laat de rechtbank ook wegen, en dit in het voordeel van de verdachte, dat eerder ingrijpen van de politie de hoeveelheid van de feiten had kunnen beperken. Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden is.
Het in beslag genomen voorwerp.
Blijkens de beslaglijst is onder verdachte een mobiele telefoon in beslag genomen. De rechtbank acht dit voorwerp voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien verdachte met behulp van deze telefoon de strafbare feiten heeft gepleegd.
De vorderingen van de benadeelde partijen.
1. [benadeelde partij1] BV heeft zich als benadeelde partij in de zaak gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 18.831,88.
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat deze vordering rechtstreeks en geheel voortvloeit uit het onder 6 telastgelegde en bewezen verklaarde feit De rechtbank acht deze vordering dan ook toewijsbaar.
Voor de door de officier van justitie gevorderde hoofdelijke aansprakelijkheidstelling van zowel verdachte als [betrokkene1] voor de schadevergoeding ziet de rechtbank geen aanleiding. Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is niet komen vast te staan dat [betrokkene1] het aan de vordering ten grondslag gelegde feit mede heeft gepleegd.
Wel ziet de rechtbank aanleiding voor het opleggen van de schadevergoedingsmaatregel.
2. Bouwbedrijf [benadeelde partij2] BV heeft zich als benadeelde partij in de zaak gevoegd ter zake van een vordering tot schadevergoeding ten bedrage van € 4.163,--.
De rechtbank acht deze vordering toewijsbaar tot een bedrag van € 3.163,-. Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat deze vordering rechtstreeks voortvloeit uit het onder 8 telastgelegde en bewezen verklaarde feit, terwijl de vordering tot genoemd bedrag voldoende is onderbouwd.
De rechtbank zal de benadeelde partij in de vordering voor het overige niet ontvankelijk verklaren. De aan dit deel van de vordering ten grondslag gelegde schade acht de rechtbank, mede wegens het ontbreken van voldoende onderbouwing daarvan, niet van zo eenvoudige aard dat dit deel van de vordering zich leent voor behandeling in het strafgeding. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ook ten aanzien van deze vordering ziet de rechtbank geen aanleiding voor de door de officier van justitie gevorderde hoofdelijke aansprakelijkheidstelling van zowel verdachte als in casu [betrokkene2]. Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is niet komen vast te staan dat [betrokkene2] het aan de vordering ten grondslag gelegde feit mede heeft gepleegd.
Ook aangaande deze vordering zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen: 33, 33a, 36f, 45, 57, 140, 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem bij dagvaarding onder 1 tot en met 10 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
feit 1: deelneming aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, terwijl hij aan die organisatie leiding heeft gegeven;
feiten 2 en 4: poging tot afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
feiten 3 en 5 tot en met 10: afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezene en verdachte strafbaar;
veroordeelt verdachte voor deze feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren;
bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering
en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem onvoorwaardelijk
opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering wordt gebracht;
verklaart verbeurd het in beslag genomen telefoontoestel (Motorola);
beslist inzake de vorderingen van de benadeelde partijen als volgt:
1. wijst toe de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1] B.V.;
- veroordeelt verdachte tot betaling --tegen behoorlijk bewijs van kwijting-- aan [benadeelde partij1] B.V., [adres] te Den Haag, van een bedrag van € 18.831,88,-, tevens met ver-oordeling van verdachte in de proceskosten door de benadeel-de partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoer-legging nog te maken;
- legt verdachte de verplichting op het toegewezen bedrag van € 18.831,88 ten behoeve van
[benadeelde partij1] B.V. te betalen aan de Staat;
bepaalt dat, voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldig-de bedrag volgt, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 110 dagen, zulks onder handhaving van de betalingsverplichting;
- bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
2. wijst de vordering van de benadeelde partij Bouwbedrijf [benadeelde partij2] B.V. toe tot een bedrag van € 3.163,-;
- veroordeelt verdachte tot betaling --tegen behoorlijk bewijs van kwijting-- aan Bouwbedrijf [benadeelde partij2] B.V, [adres] te Voorschoten, van een bedrag van € 3.163,-, tevens met ver-oordeling van verdachte in de proceskosten door de benadeel-de partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoer-legging nog te maken;
- legt verdachte de verplichting op het toegewezen bedrag van € 3.163,- ten behoeve van
Bouwbedrijf [benadeelde partij2] B.V. te betalen aan de Staat;
bepaalt dat, voor het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldig-de bedrag volgt, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 40 dagen, zulks onder handhaving van de betalingsverplichting;
- bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
- verklaart de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk voorzover deze het toegewezen bedrag te boven gaat en bepaalt dat de benadeelde partij dat deel van de vordering bij de burgerlij-ke rechter kan aanbrengen;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Kalk, voorzitter,
Dop en Van der Wind, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Hoekstra, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 juni 2002.