Rechtbank 's-Gravenhage
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnr. 3/2002
Parketnummer 09/050459-01
datum beschikking: 9 april 2002
Beslissing in wrakingsincident
Beschikking op het ter openbare terechtzitting van 1 februari 2002 gedane verzoek tot wraking in de zaak met bovenstaand parketnummer tegen de verdachte:
[verzoeker],
- hierna te noemen verzoeker-,
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats]
Op 1 februari 2002 is de strafzaak tegen verzoeker [verzoeker] uitgeroepen. Verzoeker heeft op voornoemde terechtzitting de wraking van de politierechter [rechter] voorgedragen.
Het onderzoek ter terechtzitting is daarop geschorst, teneinde het wrakingsverzoek door de wrakingskamer van bovengenoemde rechtbank te doen behandelen.
Op 1 februari 2002 is het wrakingsverzoek ter openbare raadkamerzitting van deze wrakingskamer behandeld.
De verzoeker is aldaar verschenen en heeft volhard bij zijn ter terechtzitting van 1 februari 2002 gedane verzoek en heeft zijn standpunt daaromtrent nader toegelicht.
De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen.
Bij hervatting van de strafzaak tegen verzoeker heeft hij opnieuw de wraking van de politierechter [rechter] voorgedragen.
Het onderzoek ter terechtzitting is daarop wederom geschorst, teneinde het wrakingsverzoek door de wrakingskamer van bovengenoemde rechtbank te doen behandelen.
Op voornoemde, tweede, zitting van de wrakingskamer heeft verzoeker de wraking van de leden van de wrakingskamer voorgedragen.
De behandeling van het wrakingsverzoek is daarop voor onbepaalde tijd geschorst, teneinde een andere samenstelling van de wrakingskamer op dit verzoek te laten beslissen.
Op 12 maart 2002 is het wrakingsverzoek ter openbare raadkamerzitting behandeld door de wrakingskamer in een andere samenstelling.
De verzoeker is niet ter zitting verschenen.
De leden van de gewraakte wrakingskamer zijn niet ter zitting verschenen. Zij hebben de rechtbank schriftelijk medegedeeld niet in de wraking te berusten.
De officier van justitie mr J. Koorn is ter zitting verschenen en heeft geconcludeerd tot afwijzing van het wrakingsverzoek.
De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking van de wrakingskamer ter openbare raadkamerzitting van 12 maart 2002 afgewezen en de stukken in handen gesteld van de wrakingskamer die het eerdere wrakingsverzoek heeft behandeld teneinde alsnog hierop een beslissing te nemen.
Op 9 april 2002 is de behandeling ter openbare raadkamerzitting van het (tweede) verzoek tot wraking van de politierechter [rechter] voortgezet door de wrakingskamer in een gewijzigde samenstelling.
De verzoeker is, hoewel daartoe opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
De officier van justitie is, hoewel daartoe uitgenodigd, niet ter zitting verschenen.
2. Het standpunt van verzoeker
De verzoeker heeft zich ter zitting van de wrakingskamer d.d. 1 februari 2002 op het standpunt gesteld dat de politierechter [rechter] voormeld niet onpartijdig is, aangezien hij heeft geweigerd om de door de verzoeker verzochte getuigen op te roepen.
3. Het standpunt van [rechter]
[rechter] heeft de wrakingskamer bij zijn e-mailbericht van 3 april 2002 meegedeeld dat hij niet in de wraking berust. De aangevoerde grond kan zijns inziens geen wraking dragen. Hij verzoekt de wrakingskamer (andermaal) toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 515 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering daar verzoeker misbruikt maakt van zijn recht een rechter te wraken.
4.1 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens de verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verdachte dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
4.2 De rechtbank gaat er van uit, aangezien een nadere onderbouwing van het verzoek - hetzij mondeling, hetzij schriftelijk - ontbreekt, dat het verzoek uitsluitend is gericht tegen een beslissing die door de politierechter is genomen, in welke beslissing verzoeker zich kennelijk niet kan vinden.
Het enkele feit dat de politierechter afwijzend heeft beslist op het verzoek van verzoeker om de door hem verzochte getuigen op te roepen, levert op zichzelf geen grond op voor het oordeel dat er sprake is van partijdigheid en evenmin vormt zij een omstandigheid die grond geeft te vrezen dat het bij de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt.
4.3 Nu de door verzoeker aangevoerde grond het wrakingsverzoek niet kan dragen en zich naar het oordeel van de rechtbank overigens geen omstandigheden hebben voorgedaan die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor partijdigheid van de politierechter dan wel voor objectief gerechtvaardigde vrees daarvoor bij verzoeker, dient het verzoek te worden afgewezen.
4.4 Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende.
Het Wetboek van Strafvordering biedt de verdachte of het Openbaar Ministerie de mogelijkheid om een rechter te wraken. Dit middel is echter niet bedoeld om te worden aangewend in plaats van het instellen van een rechtsmiddel.
4.5 Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat het laatst ingediende wrakingverzoek slechts is ingediend door verzoeker teneinde de behandeling van zijn strafzaak op te houden.
Reden waarom de rechtbank artikel 515 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering zal toepassen en zal bepalen dat een volgend verzoek tot wraking van verzoeker niet in behandeling zal worden genomen.
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevindt ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
bepaalt voorts dat, op grond van artikel 515 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering, een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling zal worden genomen;
beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan de verzoeker, het Openbaar Ministerie en de rechter [rechter].
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2002 door mr. Mollee, vice-president en mrs. Kramer en Bouritius, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Gest als griffier.