ECLI:NL:RBSGR:2002:AE4586

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/19164
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H.F.J.M. Schröder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige binnentreding door politie en gevolgen voor inbewaringstelling van vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 3 april 2002 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de inbewaringstelling van een vreemdeling, geboren in 1980 te Khartoum, Soedan. De vreemdeling was op 12 maart 2002 in bewaring gesteld met het oog op uitzetting, omdat het belang van de openbare orde dit vorderde. De rechtbank heeft onderzocht of de toepassing van de maatregel van bewaring in overeenstemming was met de wettelijke vereisten, met name de Algemene Wet op het Binnentreden (Awbi). De rechtbank oordeelde dat de politieambtenaren in strijd met de Awbi de woning van de vreemdeling waren binnengetreden, omdat er geen duidelijkheid was over de omstandigheden waaronder dit was gebeurd. Dit leidde tot de conclusie dat de inbewaringstelling onrechtmatig was, aangezien het belang van de inbewaringstelling niet in redelijke verhouding stond tot de geschonden belangen van de vreemdeling.

De rechtbank verklaarde het beroep van de vreemdeling gegrond en kende hem een schadevergoeding toe van 855 Euro voor de dagen die hij in het politiebureau had doorgebracht. Tevens werden de proceskosten aan de vreemdeling vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van de naleving van de wettelijke procedures bij het binnentreden in woningen door de autoriteiten, en de gevolgen die dit kan hebben voor de rechtmatigheid van vervolgende maatregelen zoals inbewaringstelling.

De partijen in deze zaak waren de vreemdeling, vertegenwoordigd door zijn raadsvrouw mr. M. Visser, en de Staatssecretaris van Justitie, vertegenwoordigd door mr. S. Gobardhan. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een zitting op 21 maart 2002, waarbij de vreemdeling in persoon aanwezig was. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. K.M. Dijkman.

Uitspraak

RECHTBANK te 's-GRAVENHAGE
nevenzittingsplaats Zwolle
sector vreemdelingenrecht
regnr.: Awb 02/19164
UITSPRAAK
op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren op [...] 1980 te Khartoum,
nationaliteit Soedanese,
thans verblijvende in het politiebureau te Hoofddorp,
IND dossiernummer 9804.15.4018,
raadsvrouw mr. M. Visser,
eiser,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie,
vertegenwoordigd door mr. S. Gobardhan,
ambtenaar bij de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND),
verweerder.
1 Procesverloop
Op 12 maart 2002 is eiser, die geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, met het oog op de uitzetting in bewaring gesteld omdat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert (artikel 59, eerste lid aanhef en onder a, Vw 2000).
Eiser heeft op 14 maart 2002 tegen de maatregel van bewaring beroep ingesteld.
Het beroep is behandeld ter zitting van donderdag 21 maart 2002. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn raadsvrouw. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Standpunten
Eiser heeft de rechtbank verzocht het beroep gegrond te verklaren, de opheffing van de bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen.
Verweerder heeft de rechtbank verzocht het beroep ongegrond te verklaren en het verzoek om toekenning van schadevergoeding af te wijzen.
3 Overwegingen
Beoordeeld dient te worden of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in overeenstemming zijn met de wettelijke vereisten en of deze in redelijkheid bij afweging van alle daarbij betrokken belangen gerechtvaardigd zijn.
De rechtbank heeft na het onderzoek ter zitting de zaak heropend en verweerder verzocht nadere informatie te verstrekken over de periode tussen de datum van afgifte van de machtiging binnentreden in een woning op 12 maart 2002 en het verhoor voorafgaand aan de inbewaringstelling op 12 maart 2002 om 15.25 uur.
Verweerder heeft bij fax bericht van 22 maart 2002 aan de rechtbank een proces-verbaal van staandehouding doen toekomen.
Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld heeft eiser niet gereageerd op dit stuk.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 53, eerste lid, Vw 2000 zijn de ambtenaren belast met de grensbewaking en de ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen bevoegd een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner, indien er op grond van feiten en omstandigheden, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden bestaat dat op deze plaats een vreemdeling verblijft die geen rechtmatig verblijf heeft.
Uit de parlementaire geschiedenis (zie de bijlage bij de brief van 10 mei 2000 van de Staatssecretaris van Justitie aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, Tweede Kamer, vergaderjaar 1999-2000, 26 732, nr. 11) blijkt ten aanzien van artikel 53 Vw 2000 dat de Algemene Wet op het Binnentreden (Awbi) van toepassing is.
In artikel 1, eerste lid, Awbi is - onder meer - bepaald dat degene die bij of krachtens de wet belast is met de opsporing van strafbare feiten of enig ander onderzoek, met de uitvoering van een wettelijk voorschrift of met het toezicht op de naleving daarvan, dan wel een bevoegdheid tot vrijheidsbeneming uitoefent, en uit dien hoofde in een woning binnentreedt, verplicht is zich voorafgaand te legitimeren en mededeling te doen van het doel van het binnentreden.
In artikel 2 Awbi is, behoudens hier niet van belang zijnde uitzonderingen, bepaald dat voor het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner een schriftelijke machtiging vereist is. De machtiging wordt zo mogelijk getoond.
In artikel 10 Awbi is bepaald dat degene die zonder toestemming van de bewoner in een woning is binnengetreden op zijn ambtseed of belofte een schriftelijk verslag omtrent het binnentreden opmaakt. Artikel 11 Awbi bepaalt dat het verslag uiterlijk op de vierde dag na die waarop in de woning is binnengetreden wordt toegezonden aan de degene die de machtiging heeft afgegeven.
Verweerder heeft de bovengeschetste gang van zaken rond het binnentreden ook neergelegd in A3 2.6 Vc 2000.
Uit de machtiging binnentreden van een woning noch uit het proces-verbaal van staandehouding valt op te maken of de regels van de Awbi zijn nageleefd. Zo is niet duidelijk onder welke omstandigheden de politieambtenaren de woning van eiser zijn binnengetreden, nu in het dossier een verslag hiervan ontbreekt. Hoewel daartoe in de gelegenheid gesteld heeft verweerder ook na het onderzoek ter zitting geen duidelijkheid hieromtrent weten te verschaffen.
Het moet er derhalve naar het oordeel van de rechtbank voor gehouden worden dat de politieambtenaren in strijd met de Awbi de woning van eiser zijn binnengetreden. Dit leidt tot onrechtmatigheid van de daaropvolgende staandehouding en inbewaringstelling, omdat het bij de inbewaringstelling gestelde belang niet in redelijke verhouding staat tot de belangen geschonden door het binnentreden van de woning van eiser in strijd met de Algemene Wet op het Binnentreden, nu deze wet een uitwerking vormt van een in de grondwet vastgelegd grondrecht. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de bewaring van eiser van meet af aan onrechtmatig was. Het beroep is derhalve gegrond.
Indien de rechtbank de opheffing van de bewaring beveelt dan wel de bewaring reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing daarvan is opgeheven, kan zij aan de vreemdeling schadevergoeding toekennen (art. 106 Vw 2000).
Uit informatie van de Vreemdelingendienst Amsterdam is gebleken dat eiser op 21 maart 2002 is uitgezet.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn er, alle omstandigheden, waaronder de levensomstandigheden van eiser, in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig om hem ten laste van de Staat een schadevergoeding toe te kennen van Euro 95,-- per dag voor de dagen die hij vanaf 12 maart 2002 heeft doorgebracht in een politiebureau. Dit betekent dat een schadevergoeding van Euro 855,-- zal worden toegekend.
Omdat het beroep gegrond wordt verklaard bestaat aanleiding verweerder te veroordelen tot vergoeding van de door eiser gemaakte proceskosten, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
4 BESLISSING
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- kent aan eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding toe van Euro 855;--,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad Euro 644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.F.J.M. Schröder en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman als griffier op 3 april 2002.
Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen een week na verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Algemene wet bestuursrecht (herstel verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden:
3 april 2002.
De voorzitter van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van 855 Euro.
Aldus gedaan door mr. H.F.J.M. Schröder, fungerend voorzitter op 3 april 2002.