ECLI:NL:RBSGR:2002:AE4588

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/32674
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in het bestuursrecht inzake medische behandeling en uitzetting van asielzoekers

In deze zaak hebben verzoekers, afkomstig uit Jordanië, een verblijfsvergunning voor medische behandeling aangevraagd nadat zij als asielzoekers zijn uitgeprocedeerd. De verzoekers worden bedreigd met uitzetting terwijl hun aanvraag voor een voorlopige voorziening nog in behandeling is. De rechtbank te 's-Gravenhage heeft geoordeeld dat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, niet in redelijkheid kon stellen dat er sprake was van een herhaalde aanvraag, aangezien de medische gronden die aan de aanvraag ten grondslag liggen nog niet eerder zijn beoordeeld in de asielprocedure. De rechtbank heeft daarom besloten dat verzoekers niet uit Nederland verwijderd mogen worden totdat er een inhoudelijke behandeling van hun verzoek om een voorlopige voorziening heeft plaatsgevonden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslissing van verweerder om uitzetting niet achterwege te laten, niet rechtmatig is, omdat er geen beschikking is genomen zoals vereist in de Vreemdelingencirculaire. De rechtbank heeft ook overwogen dat de medische gronden van de aanvraag van 28 maart 2002 niet eerder zijn beoordeeld en dat de belangen van verzoekers zwaarder wegen dan die van verweerder. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en verweerder verboden om verzoekers uit Nederland te verwijderen totdat er een inhoudelijke uitspraak is gedaan.

Deze mondelinge uitspraak is gedaan op 26 april 2002 door mr. H.J.H. van Meegen, in aanwezigheid van mr. V.N. Sluiter als griffier. De rechtbank heeft in haar overwegingen de relevante wetgeving en de procedurele aspecten van het bestuursrecht in acht genomen, en benadrukt dat de bescherming van de rechten van de verzoekers voorop staat in deze zaak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
zittinghoudende te Utrecht
Reg.nrs.: AWB 02/32674
AWB 02/32675
PROCES-VERBAAL van de MONDELINGE UITSPRAAK van de voorzieningenrechter, inzake het verzoek om voorlopige voorziening van:
A, geboren op [...] 1970, Staatloos Palestijn, en
B, geboren op [...] 1975, van Jordaanse nationaliteit, verzoekers,
gemachtigde: mr. W.M. Hompe, advocaat te Utrecht,
hangende een besluit van
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Het verzoek heeft betrekking op de mededeling van verweerder dat verzoekers op 26 april 2002 zullen worden uitgezet naar Marokko. Verzoekers hebben tegen deze mededeling bezwaar gemaakt.
De gemachtigde van verzoekers heeft de voorzieningenrechter telefonisch verzocht over te gaan tot schorsing van de beslissing van verweerder om uitzetting niet achterwege te laten totdat op het bezwaar is beslist.
2. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen;
verbiedt verweerder verzoekers uit Nederland te verwijderen totdat behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening zal hebben plaatsgevonden en een inhoudelijke uitspraak zal zijn gedaan.
3. OVERWEGINGEN
Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan indien tegen een besluit beroep is ingesteld dan wel voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Verweerder is voornemens verzoekers op 26 april 2002 via Schiphol uit Nederland te verwijderen. Voor dat tijdstip is inhoudelijke behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening niet mogelijk. Verweerder wil echter met de uitzetting niet wachten totdat een inhoudelijke behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening wel plaats heeft kunnen vinden.
Uit de gedingstukken is gebleken dat het asielverzoek van verzoekers op 9 maart 2002 in het kader van de AC-procedure is afgewezen. Het daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 26 maart 2002 ongegrond verklaard (AWB 02/17650 en AWB 02/176566). Teven is het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Op 28 maart 2002 hebben verzoekers een verblijfsvergunning regulier voor medische behandeling aangevraagd bij de Korpschef te Leiden. Op deze aanvraag is nog niet beslist.
Ingevolge artikel 3.1, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb) heeft het indienen van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning tot gevolg dat uitzetting achterwege blijft, tenzij de aanvraag naar het voorlopig oordeel van de Minister een herhaalde aanvraag betreft.
In het tweede lid is bepaald dat uitzetting niet achterwege blijft indien naar het voorlopig oordeel van de Minister de aanvraag op grond van de Vw kan worden afgewezen op de grond dat de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid.
Uit hoofdstuk B1/4.3 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) volgt dat de hoofdregel (uitzetting blijft achterwege) blijft gelden totdat beslist is dat een van de uitzonderingen zich voordoet. Deze beslissing heeft het karakter van een beschikking.
Verweerder heeft telefonisch aan de griffier meegedeeld dat de geplande uitzetting geëffectueerd dient te worden. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat sprake is van een herhaalde aanvraag. Er is geen sprake van nieuwe feiten en omstandigheden, aldus verweerder.
De rechtbank constateert dat verweerder geen beschikking heeft genomen, bedoeld in B1/4.3 van de Vc.. Reeds hierom is de rechtbank voorshands van oordeel dat van een rechtmatige uitzetting thans geen sprake kan zijn. Reeds hierom komt het verzoek voor toewijzing in aanmerking.
Voorts heeft de Minister zich, naar het voorlopig oordeel van de rechtbank, niet in redelijkheid, ook niet voorlopig, op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van een herhaalde aanvraag.
Krachtens artikel 1, sub f, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) dient onder een herhaalde aanvraag te worden verstaan een aanvraag die op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden afgewezen. Op voorhand valt niet in te zien dat een aanvraag op medische gronden, zoals onderhavige aanvraag van 28 maart 2002, kan worden afgedaan op grond van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb, als niet eerder een beslissing is genomen op een aanvraag op medische gronden. In onderhavige situatie is eerder slechts een asielaanvraag beoordeeld. Op voorhand valt niet in te zien dat de medische gronden die aan de aanvraag van 28 maart 2002 ten grondslag zijn gelegd, bij de beslissing op de asielaanvraag reeds zijn beoordeeld.
Voorts overweegt de rechtbank dat zij thans niet kan overzien of de beslissing van verweerder om uitzetting niet achterwege te laten tot onaanvaardbare consequenties zal leiden.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank het belang van verzoekers groter dan het belang van verweerder en ziet de rechtbank aanleiding de voorlopige voorziening toe te wijzen, in die zin dat verweerder zal worden verboden verzoekers uit Nederland te verwijderen totdat een inhoudelijke behandeling ter zitting van het verzoek om voorlopige voorziening plaats heeft gevonden en de voorzieningenrechter naar aanleiding daarvan uitspraak zal hebben gedaan.
Deze mondelinge uitspraak is gedaan door mr. H.J.H. van Meegen, voorzieningenrechter, op 26 april 2002, in tegenwoordigheid van mr. V.N. Sluiter als griffier.
Aldus opgemaakt door de griffier.
afschrift verzonden op:
26 april 2002.
RECHTSMIDDEL
Ingevolge artikel 37, tweede lid aanhef en onder c Wet op de Raad van State staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.