ECLI:NL:RBSGR:2002:AE4903

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/900043-02
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Elkerbout
  • J. Derijks
  • M. van der Wind
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag in een openbaar vervoermiddel met meerdere slachtoffers

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 1 juli 2002 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag. De verdachte, geboren in Turkije en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, was op het moment van de feiten preventief gedetineerd. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 10 jaar geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een straf van 7 jaar op. De verdachte had op 17 juni 2002, onder invloed van cannabis, een buschauffeur en twee andere mannen neergestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen. Deskundigen concludeerden dat de verdachte leed aan een psychotische stoornis ten gevolge van cannabisgebruik, maar de rechtbank oordeelde dat de feiten hem toch konden worden toegerekend. De rechtbank overwoog dat de verdachte bewust had gekozen voor het gebruik van cannabis, ondanks dat hij wist dat dit zijn geestelijke toestand kon beïnvloeden. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen beoordeeld en gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding aan de slachtoffers. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/900043-02
rolnummer 0012
's-Gravenhage, 1 juli 2002
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Turkije),
geen bekende woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans preventief gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting De Dordtse Poorten.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 17 juni 2002.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr R.M.L. Theelen, is verschenen en gehoord.
Er hebben zich twee benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr Nieuwenhuis heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1, 2 en 3 primair wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, [benadeelde partij1], bestaande uit een bedrag van € 1135,=. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2], heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing - bij wijze van voorschot - tot een bedrag van € 5000,=. Voor het overige dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 1135,= subsidiair 22 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij1] en een bedrag groot
€ 5000,= subsidiair 50 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij2].
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2 en 3 primair vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Bewijsoverweging.
De rechtbank stelt vast dat de gedragingen van verdachte van dusdanige aard zijn dat hij moet worden geacht te hebben gehandeld met de opzet om te doden. Dit zou slechts anders zijn indien zich bij de verdachte ten tijde van het gepleegde delict een zodanige ernstige geestelijke afwijking heeft voorgedaan dat hij van elk inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan was verstoken. Hiervan is naar oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval niet gebleken. Dit betekent dat het delictbestanddeel 'opzet' aanwezig wordt geacht en derhalve wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk heeft geprobeerd drie personen van het leven te beroven.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Strafbaarheid van de verdachte.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting een beroep gedaan op ontslag van alle rechtsvervolging daar de onderhavige feiten niet aan verdachte kunnen worden toegerekend. Verdachte is immers als gevolg van cannabisgebruik in een psychose geraakt in welke afwijkende psychische toestand hij de telastgelegde feiten heeft begaan. Niet gezegd kan worden dat verdachte zich als gevolg van zijn cannabisgebruik verwijtbaar in deze situatie heeft gebracht, nu de gevolgen van dit cannabisgebruik voor verdachte niet voorzienbaar waren.
De rechtbank overweegt hierover het volgende.
1. Verdachte is onderzocht door E.S.J. Roorda-de Man, gezondheidszorgpsycholoog, neuropsycholoog INS en F.C. Karayalçin, psychiater. Dezen hebben omtrent verdachte gerapporteerd op respectievelijk 12 april 2002 en 23 mei 2002. De conclusies in deze rapporten houden in - verkort en zakelijk weergegeven - dat er bij betrokkene geen aanwijzing is gevonden voor het bestaan van een persoonlijkheidsstoornis én dat verdachte ten tijde van het plegen van de telastgelegde feiten leed aan een psychotische stoornis als gevolg van cannabisgebruik. De aan verdachte telastgelegde feiten kunnen dan ook vanuit psychiatrisch en psychologisch perspectief (indien deze bewezen worden) in het geheel niet aan verdachte worden toegerekend.
2. De deskundigen hebben ter terechtzitting van 17 juni 2002 hun rapporten toegelicht. Zij hebben hun conclusies gehandhaafd. Zij hebben daarbij aangegeven dat - verkort en zakelijk weergegeven - er geen relatie bestaat tussen de mate en de duur van het cannabisgebruik en het ontstaan van een psychotische stoornis. Het roken van één joint kan een dergelijke psychose veroorzaken. Deze psychose kan enige dagen aanhouden en vervolgens - zonder behandeling met medicijnen - vanzelf weer verdwijnen. Ook hebben beide deskundigen ter zitting nogmaals aangegeven dat zij van mening zijn dat aan de psychose waarin verdachte is geraakt, geen ziekelijke stoornis ten grondslag ligt en dat er geen andere verklaring mogelijk is voor een dergelijke kortdurende psychotische stoornis dan het gebruik van cannabis. De deskundigen hebben ter zitting tevens verklaard dat verdachte niet heeft kunnen voorzien dat hij door het gebruik van cannabis in een psychose zou geraken daar hij al meer dan 10 jaar cannabis gebruikt zonder dat dit gevolg ooit is opgetreden.
3. Niet (meer) kan worden vastgesteld welke soort en welke hoeveelheid verdovende middelen verdachte voorafgaand aan het plegen van de delicten heeft gebruikt. Verdachte heeft hier wisselende verklaringen over afgelegd. Evenmin staat vast of verdachte niet reeds eerder in zijn leven door het gebruik van cannabis in een psychose is geraakt; de enkele verklaring van verdachte daaromtrent biedt daarvoor onvoldoende basis. Naar het oordeel van de rechtbank staat op grond van de verklaring van de verdachte wèl vast dat hij in de 24 uur voorafgaand aan het plegen van de delicten in ieder geval cannabis heeft gebruikt.
4. De rechtbank neemt de conclusie van de deskundigen over dat verdachte ten tijde van het plegen van de delicten leed aan een psychotische stoornis als gevolg van cannabisgebruik en maakt deze tot de hare. Voorts is voldoende aannemelijk geworden dat verdachte de delicten heeft gepleegd onder invloed van deze psychose.
5. Anders dan de deskundigen en in hun voetspoor de raadsman, komt de rechtbank echter tot het oordeel dat de bewezenverklaarde feiten verdachte niettemin kunnen worden toegerekend aangezien verdachte als gevolg van zijn cannabisgebruik verwijtbaar is komen te verkeren in een psychotische toestand. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij reeds 14 jaar bijna dagelijks cannabis gebruikte als genotmiddel. Door in de 24 uur voorafgaand aan de gepleegde delicten wederom vrijwillig en als genotmiddel cannabis te gebruiken, heeft hij er bewust voor gekozen een middel te gebruiken waarvan hij wist dat dit de geest beïnvloedt en de gemoedstoestand verandert. Daarbij komt dat vast is komen te staan dat verdachte het mes waarmee hij heeft gestoken reeds enkele dagen voorafgaand aan de door hem gepleegde delicten bij zich had gestoken, terwijl hij reeds eerder is veroordeeld ter zake van een geweldsmisdrijf waarbij hij gebruik heeft gemaakt van een mes. Ook toen verdachte het gevoel had de controle over zijn handelen te verliezen, heeft dit hem er kennelijk niet toe gebracht zich van het mes te ontdoen. Onder dergelijke omstandigheden is verdachte strafrechtelijk aansprakelijk voor zijn handelen. Dit is niet anders indien wordt aangenomen dat verdachte tot dan toe niet bekend was met een psychose als gevolg van cannabisgebruik.
6. De conclusie is derhalve dat verdachte strafbaar is voor zijn daden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte is aan het eind van de middag in een HTM-bus gestapt welke van station NS te Rijswijk reed in de richting van Duindorp te Den Haag. Op een gegeven moment is verdachte van zijn zitplaats opgestaan en is hij in de richting van de buschauffeur gelopen. Zonder dat daartoe enige aanleiding bestond, heeft verdachte een mes getrokken en heeft hij op de buschauffeur in gestoken. De buschauffeur is er vervolgens in geslaagd de bus tot stilstand te brengen en de deuren te openen. Hierna is verdachte de bus uit gestapt en is hij - wild zwaaiend met het mes naar een ieder die zijn pad kruiste - in de richting van het parkeerterrein van een op dat moment drukbezochte supermarkt gerend. Op het parkeerterrein heeft hij vervolgens een tweede man die nietsvermoedend met zijn rug naar verdachte stond gekeerd om wat uit zijn auto te halen, neer gestoken. Nadat verdachte dit tweede slachtoffer had losgelaten, is zijn aandacht getrokken door een aantal brandweermannen die toevalligerwijs op de plek des onheils aanwezig waren en uit hun brandweerauto's zijn gestapt om hulp te bieden. De brandweermannen zijn verdachte achterna gegaan om te proberen hem te overmeesteren. In deze commotie heeft verdachte nog een derde man neergestoken. De drie slachtoffers hebben als gevolg van de messteken door verdachte zeer ernstige verwondingen opgelopen; de buschauffeur heeft zelfs met spoed een hartoperatie moeten ondergaan. Het is dan ook een kwestie van geluk, en derhalve niet aan verdachte te danken, dat geen van de slachtoffers dodelijk is geraakt.
De rechtbank rekent verdachte zijn buitengewoon agressieve handelwijze zeer ernstig aan. Verdachte heeft zijn slachtoffers niet alleen aanzienlijk lichamelijk letsel toegebracht, maar hen ook grote schrik aangejaagd. De slachtoffers kunnen hier, naar de ervaring leert, nog lang de lichamelijke en psychische gevolgen van ondervinden. Tevens heeft verdachtes handelen zeer veel maatschappelijke onrust veroorzaakt, daar veel omstanders het voorval van dichtbij hebben zien gebeuren. Ook voor de omstanders is een dergelijk incident een traumatische en angstige gebeurtenis geweest. Nu verdachte min of meer willekeurig te werk is gegaan en in het wilde weg om zich heen heeft gestoken, is bij veel omstanders het gevoel ontstaan dat dit ook hen had kunnen overkomen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een op naam van verdachte staand uittreksel uit het algemeen documentatieregister waaruit blijkt dat verdachte reeds eerder ter zake van geweldsmisdrijven is veroordeeld.
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van de inhoud van de Triple/Milieurapportage van de Reclassering Nederland, ressort Den Haag, d.d. 10 april 2002, opgemaakt en ondertekend door J.M. Duijsings, reclasseringswerker sociaal-psychiatrisch werk, en A. Rocchi, unitmanager.
Voorts heeft de rechtbank ook bij de straftoemeting gelet op de inhoud van de bovengenoemde rapporten van de gedragsdeskundigen Roorda-de Man en Karayalçin, alsmede de inhoud van de door hen ter terechtzitting van 17 juni 2002 afgelegde verklaringen.
Hoewel de door verdachte gepleegde feiten hem volledig kunnen worden toegerekend, dient toch ook in aanmerking te worden genomen dat verdachte niet voorzien heeft dat zijn gebruik van cannabis hem in een psychotische toestand zou brengen. De rechtbank ziet in deze omstandigheid - die door de officier van justitie bij de formulering van haar eis buiten beschouwing is gelaten - aanleiding een lagere straf op te leggen dan de officier van justitie heeft gevorderd.
De vordering van de benadeelde partijen.
[benadeelde partij2], domicilie kiezend te [woonplaats], [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding, groot
€ 10.000,= bij wijze van voorschot.
De rechtbank is van oordeel dat deze vordering voor (gedeeltelijke) toewijzing in aanmerking komt aangezien zij haar grondslag vindt in het bij dagvaarding aan verdachte onder 1 primair telastgelegde en bewezenverklaarde feit. Hierbij acht de rechtbank een bedrag van € 5000,=, bij wijze van voorschot, alleszins redelijk. Voor het overige zal zij de benadeelde partij [benadeelde partij2] in zijn vordering niet ontvankelijk verklaren en bepalen dat hij zijn vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
[benadeelde partij1], wonende te [woonplaats], [adres], heeft zich eveneens als benadeelde partij gevoegd ter zake van zijn vordering tot schadevergoeding, groot € 1135,=.
Deze vordering heeft betrekking op de geleden immateriële schade en is voldoende gestaafd door een - bij het Voegingsformulier benadeelde partijen in het strafproces gevoegd - overzicht uit de syllabus Schadefonds Geweldsmisdrijven 1998. De vordering vindt bovendien haar grondslag in het bij dagvaarding aan verdachte onder 3 primair telastgelegde en bewezenverklaarde feit en wordt daarnaast door de verdediging niet weersproken.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1] derhalve toewijzen.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 5000,= ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij2] en van een bedrag groot € 1135,= ten behoeve van het slachtoffer genaamd J.P. de Korte.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 36f, 45, 57 en 287 van het Wetboek van Strafrecht;
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2 en 3 primair telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
POGING DOODSLAG, MEERMALEN GEPLEEGD
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 10 januari 2002,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 15 januari 2002.
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij2] gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte derhalve:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij2], domicilie kiezend te [woonplaats], [adres], een bedrag van € 5000,=;
met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij2] voor het overige niet ontvankelijk is in haar vordering tot schadevergoeding, en dat deze zijn vordering bij de burgerlijke rechter zal kunnen aanbrengen;
wijst voorts de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij1] toe en veroordeelt verdachte derhalve:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij1], wonende te [woonplaats], [adres], een bedrag van € 1135,=;
met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot
€ 5000,= ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij2] en van een bedrag groot
€ 1135,= ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij1];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedragen volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 50 respectievelijk 22 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Elkerbout, voorzitter,
Derijks en Van der Wind, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Gimbrère, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 juli 2002.