ECLI:NL:RBSGR:2002:AE5274

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 mei 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/52996 BETTDN GR
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor een Sierra Leoonse vreemdeling

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 24 mei 2002 uitspraak gedaan in een geschil tussen een Sierra Leoonse vreemdeling, eiser, en de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, over de ingangsdatum van een verleende verblijfsvergunning asiel. Eiser had op 23 februari 2000 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij beschikking van 12 september 2001 verleende verweerder eiser een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, van de Vreemdelingenwet, met als ingangsdatum 1 juni 2001. Eiser was het niet eens met deze ingangsdatum en stelde dat deze niet juist was, aangezien hij zijn aanvraag eerder had ingediend. Hij meende dat de ingangsdatum van de vergunning invloed had op zijn rechten, waaronder het recht op naturalisatie.

De rechtbank oordeelde dat verweerder niet onredelijk had gehandeld door de ingangsdatum op 1 juni 2001 vast te stellen. Verweerder had ten tijde van de aanvraag geen beleid van categoriale bescherming voor asielzoekers uit Sierra Leone en had op basis van een ambtsbericht geconcludeerd dat een beleid van categoriale bescherming geïndiceerd was. De rechtbank benadrukte dat zij slechts marginaal kon toetsen of verweerder kennelijk onredelijk had gehandeld. Aangezien er geen sprake was van kennelijke onredelijkheid, werd het beroep ongegrond verklaard.

De rechtbank concludeerde dat eiser belang had bij de beoordeling van de ingangsdatum, maar dat de beslissing van verweerder om de ingangsdatum op 1 juni 2001 te stellen niet onjuist was. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Vreemdelingenwet en de beoordelingsvrijheid van de Staatssecretaris van Justitie in asielzaken. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Zwolle
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 01/52996 BETTDN GR
UITSPRAAK
inzake: A,
geboren op [...] 1983,
van Sierra Leoonse nationaliteit,
IND dossiernummer 0002.22.2068,
gemachtigde: mr. N. Wittich-Schmidt, advocaat te Goor,
eiser;
tegen: DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
te 's-Gravenhage,
gemachtigde: mr. T. Kuijpers, advocaat te 's-Gravenhage,
verweerder.
1 Procesverloop
1.1 Op 23 februari 2000 heeft eiser een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd gedaan. Bij beschikking van 12 september 2001 heeft verweerder eiser een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, van de Vreemdelingenwet (Vw) verleend, met ingang van 1 juni 2001, geldig tot 1 juni 2004.
1.2 Bij beroepschrift van 10 oktober 2001 heeft eiser beroep tegen deze beschikking ingesteld bij de rechtbank.
Het beroep is ter zitting van vrijdag 3 mei 2002 behandeld. Eiser is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2 Toetsingskader
2.1 In deze procedure dient te worden beoordeeld of de bestreden beschikking toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kan doorstaan.
Daarbij zullen worden betrokken - voor zover aanwezig - de door verweerder ingebrachte feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 83, eerste lid, Vw 2000 alsmede het standpunt van verweerder ter zake van de vraag of andere na deze beschikking opgekomen feiten en omstandigheden aanleiding zijn voor handhaving, wijziging of intrekking van dit besluit.
2.2 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan - voor zover thans relevant - op grond van artikel 29 Vw 2000 worden verleend aan de vreemdeling:
a. die verdragsvluchteling is;
b. die aannemelijk heeft gemaakt dat hij gegronde redenen heeft om aan te nemen dat hij bij uitzetting een reëel risico loopt om te worden onderworpen aan folteringen, aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen;
c. van wie naar het oordeel van de Minister van Justitie op grond van klemmende redenen van humanitaire aard die verband houden met de redenen van zijn vertrek uit het land van herkomst, in redelijkheid niet kan worden verlangd dat hij terugkeert naar het land van herkomst;
d. voor wie terugkeer naar het land van herkomst naar het oordeel van de Minister van Justitie van bijzondere hardheid zou zijn in verband met de algehele situatie aldaar,
....
3 Standpunten
3.1 Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser geen belang heeft bij voortzetting van de onderhavige procedure. Aan eiser is een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw verleend. Na 1 april 2001 kan een vreemdeling die reeds in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 Vw geen andere titel verkrijgen dan hij al heeft, ongeacht het antwoord op de vraag of zich mogelijk (ook) een andere grond voor toelating als bedoeld in artikel 29 Vw zou voordoen. De kern van het nieuwe wettelijke systeem is dat in deze situatie geen belang bestaat bij verder procederen.
Verweerder meent voorts dat een eventuele eerdere ingangsdatum van de aan hem verleende verblijfsvergunning geen belang is op grond waarvan eiser thans in deze procedure kan worden ontvangen. Dit punt kan aan de orde komen bij een eventuele intrekking van de verblijfsvergunning.
Voor zover eiser stelt dat verweerder dient te beargumenteren waarom eiser niet in aanmerking is gekomen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, b, c, Vw, verwijst verweerder naar rechtsoverweging 15 van de uitspraak van 21 januari 2002 van de rechtbank te 's-Gravenhage.
3.2 Eiser stelt zich op het standpunt dat de bestreden beschikking niet in stand kan blijven. Eiser meent dat verweerder hem ten onrechte niet in het bezit heeft gesteld van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, b of c, Vw. Eiser is weliswaar in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw, maar eiser begrijpt niet waarom deze vergunning met ingang van 1 juni 2001 is verleend en niet met ingang van 23 februari 2001, te weten de datum waarop eiser zijn aanvraag heeft ingediend. Eiser meent dat hij belang heeft bij doorprocederen voor deze ingangsdatum. Deze ingangsdatum is voor eiser immers van belang voor de omzetting in een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. De visie van verweerder dat de ingangsdatum van de beschikking thans niet aan de orde kan komen maar pas bij intrekking van de verblijfsvergunning, lijkt eiser niet houdbaar. Als de beschikking niet wordt ingetrokken, dan kan daardoor de ingangsdatum niet meer worden gewijzigd. Eiser heeft dan een vertraging van bijna anderhalf jaar met betrekking tot zeer veel rechten, waaronder het recht op naturalisatie..
4 Overwegingen
4.1 Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser aangegeven dat in de onderhavige procedure enkel nog in geschil is de vraag of eiser belang heeft bij doorprocederen voor een andere ingangsdatum van de aan hem verleende verblijfsvergunning.
Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser een belang heeft bij de beoordeling van deze ingangsdatum. Eiser heeft aangevoerd dat er een gebrek kleeft aan de aan hem verleende vergunning, namelijk dat de ingangsdatum van de verleende vergunning niet juist is. Een onjuiste ingangsdatum heeft in dit geval inderdaad nadelige gevolgen voor een aantal door eiser genoemde rechten.
De rechtbank merkt op dat de vraag of de verblijfsvergunning op de juiste wijze is verleend niet gelijkgesteld kan worden met de vraag of de juiste verblijfsvergunning is verleend.
Met betrekking tot de vraag of doorprocederen voor een andere (voor de vreemdeling gunstiger) verblijfsvergunning mogelijk is, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (onder meer bij uitspraak van 28 maart 2002, zaaknummer 200205914/1 en bij uitspraak van 6 mei 2002, zaaknummer 200202069/1) reeds geoordeeld dat een vreemdeling hangende de geldigheidsduur van de hem verleende vergunning geen belang heeft bij instelling van beroep tegen een besluit waarbij een verblijfsvergunning op de voet van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw is verleend en daarin besloten ligt dat geen aanspraak bestaat op een verblijfsvergunning op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, b, of c, Vw.
4.2 De rechtbank acht belang aanwezig en het beroep is dus ontvankelijk. Bij inhoudelijke beoordeling is de rechtbank evenwel van oordeel dat verweerder niet onredelijk heeft gehandeld door de ingangsdatum van de aan eiser verleende verblijfsvergunning op 1 juni 2001 vast te stellen. Hiertoe is het volgende redengevend. Verweerder voerde ten tijde van de aanvraag van eiser geen beleid van categoriale bescherming ten aanzien van asielzoekers afkomstig uit Sierra Leone. Op basis van het ambtsbericht van 3 oktober 2000 heeft verweerder geconcludeerd dat een beleid van categoriale bescherming in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, Vw, geïndiceerd is. Verweerder heeft dit bij brief van 5 juni 2001 (kenmerk: 5095506/01/DVB) aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal kenbaar gemaakt.
Verweerder heeft op dit punt een ruime beleids en beoordelingsvrijheid. De rechtbank kan slechts marginaal toetsen of verweerder kennelijk onredelijk heeft gehandeld door 1 juni 2001 als ingangsdatum van het beleid te nemen. Van kennelijke onredelijkheid is geen sprake.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het niet onjuist dat verweerder met ingang van 1 juni 2001 aan eiser een verblijfsvergunning heeft verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw.
4.3 Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond.
4.4 Er bestaat geen aanleiding voor veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5 BESLISSING
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. T.M.L. Veen en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van W.L.J. Fernhout als griffier op 24 mei 2002.
----------------
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", postbus 16113, 2500 BC 's Gravenhage.
Artikel 85 Vw 2000 bepaalt in dat verband dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:6 Awb (herstel-verzuim) is niet van toepassing.
Afschrift verzonden
24 mei 2002.