Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 01/13494 OVERIO
inzake: A, geboren op [...] 1970, van Sudanese nationaliteit, wonende te B,
eiseres,
gemachtigde: mr. E.M. van den Brom, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. M.J. van der Pijl, advocaat bij Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn, advocaten en notarissen te 's-Gravenhage.
1. Op 12 juli 2000 heeft eiseres bij de korpschef van de regiopolitie Amsterdam-Amstelland een aanvraag ingediend om verlenging van de geldigheidsduur van haar vergunning tot verblijf met als doel „verblijf bij echtgenoot“. Bij besluit van 22 augustus 2000 heeft verweerder deze aanvraag buiten behandeling gesteld wegens het ontbreken van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv). Bij bezwaarschrift van 18 september 2000 heeft eiseres tegen dit besluit bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaar zijn ingediend bij brief van 25 september 2000 en aangevuld bij brief van 27 februari 2001. Het bezwaar is bij besluit van 13 maart 2001 ongegrond verklaard.
2. Bij beroepschrift van 28 maart 2001 heeft eiseres tegen dit besluit beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft partijen meegedeeld het beroep versneld te zullen behandelen. Op 30 mei 2001 zijn de op de zaak betrekking hebbende stukken van verweerder ter griffie ontvangen. In het verweerschrift van 21 december 2001, ontvangen door de rechtbank op 27 december 2001, heeft verweerder geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep. Eiseres heeft haar standpunt nog nader onderbouwd bij brief van 18 januari 2002.
3. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2002. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
Eiseres is op 25 juli 1996 Nederland ingereisd met een geldige mvv. Eiseres is in het bezit gesteld van een vergunning tot verblijf met als doel „verblijf bij Nederlandse echtgenoot“, C. Deze vergunning tot verblijf is verleend met ingang van 14 augustus 1996, geldig tot 14 augustus 1997. De geldigheidsduur van deze vergunning is jaarlijks verlengd, laatstelijk tot 19 juli 1999.
Eiseres heeft twee kinderen, D en E, respectievelijk geboren op [...] 1997 en op [...] 2000. Beide kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit.
III. STANDPUNTEN PARTIJEN
1. Verweerder stelt zich blijkens het bestreden besluit op het standpunt dat de aanvraag van eiseres meer dan zes maanden na het verstrijken van de geldigheidsduur van haar vergunning tot verblijf is ingediend en derhalve moet worden beschouwd als een aanvraag om eerste toelating. Deze aanvraag is terecht buiten behandeling gesteld vanwege het ontbreken van een mvv.
Eiseres beschikt niet over een mvv en de door eiseres aangevoerde omstandigheden leiden niet tot de conclusie dat eiseres behoort tot een van de categorieën die is vrijgesteld van het mvv-vereiste, dan wel dat er sprake is van bijzondere, individuele omstandigheden op basis waarvan het van een bijzondere hardheid zou getuigen om onverkort aan het mvv-vereiste vast te houden. In dit verband stelt verweerder dat eiseres beide kinderen, dan wel alleen het jongste kind, kan meenemen naar Sudan. De kinderen zijn nog niet schoolgaand, zodat er wat leerplicht betreft geen belemmeringen bestaan om de kinderen mee te nemen.
Voorts wordt overwogen dat niet is aangetoond dat het voor de echtgenoot van eiseres feitelijk onmogelijk is om hier te lande de zorg op zich te nemen voor hun kind danwel voor hun beide kinderen. Evenmin is aangetoond dat het voor de echtgenoot onmogelijk is om een beroep te doen op hier te lande verblijvende familieleden en/of instellingen op het gebied van maatschappelijk werk of gezinshulp. Tenslotte wordt in dit verband nog gewezen op het feit dat de terugkeer van eiseres naar het land van herkomst slechts van tijdelijke aard zal zijn, indien zij aan de overige toelatingsvoorwaarden voldoet.
Ook in het kader van toelating op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is het niet onredelijk het mvv-vereiste te handhaven. Handhaving van het mvv-vereiste houdt immers niet noodzakelijkerwijs in dat aan het gezinsleven niet te eniger tijd hier te lande inhoud kan worden gegeven. Het mvv-vereiste heeft slechts tot doel dat de toetsing van de vraag of aan de toelatingsvoorwaarden wordt voldaan, plaatsvindt zonder aanwezigheid van de vreemdeling hier te lande. Voor zover niettemin moet worden aangenomen dat het mvv-vereiste een inmenging in het gezinsleven met zich brengt, wordt overwogen dat deze inmenging op grond van artikel 8, tweede lid van het EVRM, is gerechtvaardigd. De inmenging is in dit geval voorzien in de Vw, te weten in artikel 16a. Nu eiseres niet behoort tot een van de uitzonderingscategorieën geregeld in artikel 16a, van de Vw en artikel 52a, van het Vreemdelingenbesluit is inmenging gerechtvaardigd. Overigens kan haar echtgenoot ervoor kiezen eiseres naar het land van herkomst te volgen om zich aldaar te vestigen teneinde het doel van hereniging te bereiken.
2. In het verweerschrift heeft verweerder het in het bestreden besluit ingenomen standpunt gehandhaafd. Ter adstructie hiervan en in aanvulling hierop is het volgende opgemerkt.
Het feit dat de vreemdelingendienst haar geen herinneringsbrief zou hebben gezonden, kan niet als verschoonbare reden voor de termijnoverschrijding gelden. Dat aan eiseres in het verleden diverse keren een herinneringsbrief zou zijn verzonden, betekent niet dat eiseres hieraan rechten kan ontlenen. Het is de verantwoordelijkheid van de vreemdeling om ervoor zorg te dragen dat de verlenging van de vergunning tot verblijf tijdig wordt aangevraagd. Overigens is, volgens de vreemdelingendienst, ook in dit geval een brief verzonden.
Voorzover eiseres een beroep doet op de hardheidsclausule zoals genoemd in artikel 16a, zesde lid, van de Vw, wordt opgemerkt dat uit de parlementaire geschiedenis (TK 1997-1998, 24 544, nr. 16) blijkt dat dit beroep slechts in zeer uitzonderlijke individuele gevallen kan worden gehonoreerd. Hiervan is in het onderhavige geval niet gebleken. Dat het niet eenvoudig zal zijn voor eiseres zowel met als zonder kind(eren) naar Sudan terug te keren, dient niet voor rekening van verweerder te komen.
3. Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat haar aanvraag ten onrechte is beschouwd als een aanvraag om eerste toelating en subsidiair dat haar aanvraag ten onrechte buiten behandeling is gesteld. Eiseres heeft hiertoe aangevoerd dat de termijnoverschrijding inzake haar aanvraag om verlenging van haar vergunning tot verblijf verschoonbaar is. Eiseres heeft in alle aan de onderhavige aanvraag voorafgaande jaren een aanvraagformulier toegezonden gekregen waarmee zij verlenging van de geldigheidsduur van haar vergunning tot verblijf kon aanvragen. Door deze praktijk heeft eiseres niet zelf geregistreerd, wanneer de geldigheidsduur verlengd moest worden. In 1999 heeft eiseres dit formulier niet toegezonden gekregen, waardoor zij verzuimd heeft tijdig een verlengingsaanvraag in te dienen. Nu bij eiseres de verwachting was gewekt, dat zij geïnformeerd zou worden wanneer de geldigheidsduur verstreek en verlenging gevraagd moest worden, is het verschoonbaar te achten dat zij de aanvraag te laat heeft ingediend. Bovendien is bij de inwerkingtreding van de mvv-wet op 11 december 1998 door de Staatssecretaris van Justitie in de Tweede Kamer toegezegd, dat de vreemdelingendienst de vreemdelingen tijdig zou informeren en ook zou wijzen op de gevolgen van het niet tijdig doen van een verlengingsverzoek.
Voorts heeft eiseres aangevoerd dat verweerder ten onrechte de hardheidsclausule, als bedoeld in artikel 16a, zesde lid, van de Vw, niet heeft toegepast. Eiseres is in juli 1996 met een mvv Nederland ingereisd en aan haar is een vergunning tot verblijf verleend. Eiseres voldoet nog steeds aan de voorwaarden voor verlening van een vergunning tot verblijf. In het kader van de politieke discussie over de mvv-wet heeft de Staatssecretaris van Justitie gesteld, dat in die gevallen waarin aan alle voorwaarden voor verlening van een vergunning wordt voldaan, het als een knelpunt wordt ervaren om mensen terug te zenden naar het land van herkomst teneinde een mvv aan te vragen.
Verder stelt eiseres dat de gemiddelde behandeling van een mvv-aanvraag toch al gauw zes tot acht maanden duurt, terwijl eiseres de zorg heeft over twee kleine kinderen. Het is voor eiseres onmogelijk de kinderen mee te nemen naar Sudan, aangezien D hier te lande naar school gaat en E in de kinderopvang zit en bovendien de gezondheidssituatie in Sudan niet gunstig is voor kinderen. Tevens kan eiseres haar kinderen niet achterlaten bij haar echtgenoot. Hij werkt in drie ploegendiensten en kan zijn kinderen derhalve niet opvangen.
Tenslotte beroept eiseres zich op artikel 8 van het EVRM. Er doet zich niet één van de in artikel 8, tweede lid van het EVRM genoemde rechtvaardigingsgronden voor, krachtens welke de Staatssecretaris van Justitie inbreuk kan maken op het gezinsleven van eiseres.
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit in rechte stand kan houden.
2. Het bestreden besluit dateert van 13 maart 2001. Het is derhalve genomen vóór inwerkingtreding van de Vw 2000 (Wet van 23 november 2000 tot algehele herziening van de Vreemdelingenwet, Stb. 2000, 495) op basis van de Vw (Wet van 13 januari 1965, Stb. 1965, 40) en aanverwante regelingen. De rechtbank zal zich, ex tunc toetsend, moeten uitlaten over de rechtmatigheid van dit besluit. Derhalve worden bij de toetsing van het bestreden besluit de Vw en aanverwante regelingen toegepast.
3. Ingevolge artikel 11, vijfde lid, van de Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf aan een vreemdeling worden geweigerd op gronden aan het algemeen belang ontleend. Verweerder voert bij de toepassing van dit artikel het beleid dat vreemdelingen niet voor toelating in aanmerking komen, tenzij met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel klemmende redenen van humanitaire aard of verplichtingen voortvloeiende uit internationale overeenkomsten tot toelating nopen. Dit beleid is neergelegd in de Vreemdelingencirculaire (Vc) 1994.
4. Krachtens artikel 16a, zesde lid, van de Vw kan in zeer bijzondere, individuele gevallen voor het in behandeling nemen van een aanvraag om toelating worden afgezien van het vereiste mvv-bezit. Dit is de zogeheten hardheidsclausule.
5. Daargelaten de vraag of de termijn die eiseres heeft overschreden bij het verzoek om verlenging van haar verblijfsvergunning verschoonbaar is te achten, is de rechtbank van oordeel dat verweerder op onjuiste gronden toepassing van de hiervoor genoemde hardheidsclausule achterwege heeft gelaten. Gelet op het feit dat eiseres sedert 25 juli 1996 verblijft bij haar Nederlandse echtgenoot, verweerder niet heeft kunnen aantonen dat aan eiseres een herinneringsbrief is verstuurd, niet is gebleken dat eiseres op enig moment niet heeft voldaan aan de voorwaarden voor haar verblijf, alsmede dat eiseres en haar echtgenoot twee kinderen met de Nederlandse nationaliteit hebben van inmiddels twee en vier jaar, is de rechtbank van oordeel dat er in geval van eiseres sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat in dit individuele geval, na afweging van de daarvoor in aanmerking komende belangen, verweerder in redelijkheid toepassing van de hardheidsclausule niet achterwege kan laten. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verweerder niet inzichtelijk heeft weten te maken welk doel met tegenwerping van het mvv-vereiste in dit geval gediend zou zijn.
Verweerder heeft de aanvraag dan ook ten onrechte buiten behandeling gesteld.
6. Gelet op hetgeen is overwogen komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking en wordt het beroep ertegen gegrond verklaard.
7. Gelet op het vorenstaande kan hetgeen overigens is aangevoerd buiten beschouwing blijven.
8. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn begroot op € 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
9. Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 Awb wijst de rechtbank de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht.
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644,- (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier;
5. wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad € 102,10 (zegge: honderdtwee euro en tien eurocent).
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 24 april 2002, door mr. B.E. Mildner, rechter, in tegenwoordigheid van mr. C.J.N. Haddink, griffier.
Afschrift verzonden op:
02 mei 2002.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.