ECLI:NL:RBSGR:2002:AE5348

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/926003-01
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Quadekker
  • W. Wattel
  • G. Goudswaard
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de Rechtbank 's-Gravenhage inzake doodslag met terbeschikkingstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 15 juli 2002 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van moord en doodslag. De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte vrijgesproken zou worden van moord, maar veroordeeld zou worden voor doodslag tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met terbeschikkingstelling en verpleging van overheidswege. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de moord, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan doodslag. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft zijn partner met een mes om het leven gebracht, wat leidde tot groot verdriet voor de nabestaanden. De rechtbank heeft ook rapporten van psychologen en psychiaters in overweging genomen, die adviseerden om de verdachte ter beschikking te stellen voor behandeling, gezien het gevaar van herhaling van agressieve delicten. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar, met terbeschikkingstelling en verpleging van overheidswege. Daarnaast zijn er beslissingen genomen over inbeslaggenomen voorwerpen en schadevergoedingen aan benadeelde partijen. De rechtbank heeft de vorderingen van verschillende benadeelde partijen beoordeeld en gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte verplicht werd om een schadevergoeding te betalen aan een van de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/926003-01
's-Gravenhage, 15 juli 2002
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres], thans gedetineerd in het Penitentiair Centrum Scheveningen, Unit 1, Huis van Bewaring, 's-Gravenhage.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 1 juli 2002 .
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr P.J. Hoogendam, is verschenen en gehoord.
Er hebben zich benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr Van der Heem heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding primair telastgelegde (moord) wordt vrijgesproken en terzake van het (impliciet) subsidiair telastgelegde wordt veroordeeld wegens doodslag tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaar, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, dat verdachte ter beschikking wordt gesteld en dat verdachte van overheidswege wordt verpleegd.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de blijkens de Lijst van inbeslaggenomen, niet teruggegeven voorwerpen - hierna te noemen Beslaglijst, waarvan een fotokopie, gemerkt C, aan dit vonnis is gehecht - onder verdachte inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 1, 2, 6, 11, 13 en 14 zullen worden onttrokken aan het verkeer, en dat de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 3, 4, 5, 8, 22 en 23 zullen worden verbeurdverklaard, dat de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 12, 15, 16, 17, 18, 19, 20 en 21 zullen worden terugggeven aan verdachte en dat de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 7, 9 en 10 zullen worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende(n).
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1] tot een bedrag van € 2.456,35 en tot niet-ontvankelijk verklaring van deze benadeelde partij voor het overige. Voorts vordert de officier van justitie dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot
€ 2.456,35 subsidiair 37 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd
[benadeelde partij1].
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij [benadeelde partij2].
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van de benadeelde partijen [belanghebbende3], [benadeelde partij4], [benadeelde partij5], [benadeelde partij6],
[benadeelde partij7], [benadeelde partij8], [benadeelde partij9], [benadeelde partij10],
[benadeelde partij11], [benadeelde partij12], [benadeelde partij13], [benadeelde partij14].
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte primair is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding (impliciet) subsidiair telastgelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Motivering straf en maatregel.
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden, waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft de vrouw met wie hij gedurende enkele weken een relatie heeft gehad met een mes althans een scherp/puntig voorwerp gestoken en/of gesneden in de hals, en haar zodoende om het leven gebracht. Verdachte moet daarbij - gelet op de bij het slachtoffer aangetroffen verwondingen - op gruwelijke wijze te werk zijn gegaan. Verdachte is kennelijk tot zijn daad gekomen vanwege de (voor hem duidelijk geworden definitieve) beëindiging van de relatie, die hij niet kon verwerken c.q. aanvaarden. Verdachte heeft zich dusdoende schuldig gemaakt aan een zeer ernstig misdrijf, te weten het opzettelijk van het leven beroven van een medemens. Hij heeft daarmee groot verdriet en onherstelbaar leed voor de nabestaanden teweeggebracht.
De rechtbank heeft acht geslagen op het voorlichtingsrapport d.d. 25 oktober 2001, dat Reclassering Nederland omtrent verdachte heeft uitgebracht. De reclassering acht behandeling van verdachte in een verplicht kader noodzakelijk om recidive te voorkomen.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de rapporten van M.H. de Groot, psycholoog te
's-Gravenhage, d.d. 8 november 2001 en J.A. Westendorp, psychiater in opleiding en
J.J.F.M. de Man, zenuwarts te 's-Gravenhage, d.d. 15 november 2001, waarin onder meer is geadviseerd verdachte voor klinisch onderzoek op te nemen in het Pieter Baan Centrum. De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van J. Loerakker, psychiater en A.J. de Groot, psycholoog, beiden verbonden aan het Pieter Baan Centrum, Psychiatrische Observatiekliniek te Utrecht, d.d. 20 juni 2002 van. Deze concluderen daarindat verdachte ten tijde van het plegen van het hem telastgelegde feit lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling zijner geestvermogens dat dit feit - indien bewezen - hem slechts in verminderde mate kan worden toegerekend. Rapporteurs adviseren, gezien het gevaar van herhaling van ernstig agressieve delicten, om aan verdachte op te leggen de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege.
De rechtbank neemt de conclusie omtrent de toerekeningsvatbaarheid, zoals neergelegd in voormeld rapport van het pieter Baan Centrum over, en maakt deze tot de hare.
Het voorafgaande in aanmerking genomen acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Met name vanwege de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan acht de rechtbank een zwaardere straf dan de officier van justitie heeft gevorderd op zijn plaats. Daarbij is meegewogen dat de toerekenbaarheid van verdachte verhoudingsgewijs groot was.
Daarnaast is de rechtbank op grond van het voorgaande met de deskundigen van oordeel dat het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege geboden is. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat uit de rapportage, mede bezien in het licht van het thans bewezenverklaarde feit, volgt dat de veiligheid van anderen in de omgeving van verdachte dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 1, 2, 6, 11, 13 en 14 onttrekken aan het verkeer, zijnde deze voorwerpen voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien deze aan de dader of verdachte toebehorende voorwerpen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit, dan wel het feit waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
De rechtbank zal de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 3, 4, 5, 8, 22 en 23 verbeurdverklaren, zijnde deze voorwerpen voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien met deze voorwerpen het bewezenverklaarde feit is begaan.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 12, 15, 16, 17, 18, 19, 20 en 21.
Onvoldoende duidelijk is geworden aan wie de blijkens de Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen genummerd 7, 9 en 10 in eigendom toebehoren en of deze voorwerpen onder verdachte in beslag zijn genomen. De rechtbank zal, nu geen persoon als rechthebbende kan worden aangemerkt, de bewaring van deze voorwerpen ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij2]
[benadeelde partij2], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot Fl 13.000,-- (materieel) en EUR 100.000,-- (immaterieel).
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in zijn materiële vordering tot schadevergoeding, aangezien de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding en in zijn immateriële vordering tot schadevergoeding aangezien de benadeelde partije geen erfgenaam is en zich derhalve gelet op artikel 51a, tweede lid Wetboek van Strafvordering niet kan voegen terzake van een onder algemene titel verkregen vordering en aangezien deze benadeelde partij niet is een persoon als bedoeld in artikel 108, eerste en tweede lid, van Boek 6 Burgerlijk Wetboek.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij1].
[benadeelde partij1], wonende te [woonplaats], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot Fl 5.413,08 (materieel) en EUR 200.000,-- (Immaterieel).
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in zijn immateriële vordering tot schadevergoeding, aangezien de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
De materiële vordering is door de verdediging niet weersproken, en is door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd, terwijl die vordering, die eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij dagvaarding aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank bepaalt derhalve dat de benadeelde partij ontvankelijk is in dit deel van de vordering en zal deze vordering toewijzen.
De vorderingen van de overige benadeelde partijen.
[belanghebbende3] heeft zich als benadeelde partijen gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot EUR 200.000,--.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de vordering niet van zo eenvoudige aard zijn dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
[benadeelde partij4], [benadeelde partij5], [benadeelde partij6], [benadeelde partij7], [benadeelde partij8], [benadeelde partij9], [benadeelde partij10], [benadeelde partij11], [benadeelde partij12],
[benadeelde partij13], [benadeelde partij14] ,hebben zich als benadeelde partijen gevoegd ter zake van de vorderingen tot schadevergoeding, groot EUR 100.000,-- ([benadeelde partij4] en [benadeelde partij5]) en EUR 50.000,-- voor de overige bovengenoemde benadeelde partijen.
De rechtbank zal deze benadeelde partijen niet ontvankelijk verklaren in hun vorderingen tot schadevergoeding, aangezien deze benadeelde partijen geen erfgenamen zijn en zich derhalve niet kunnen voegen terzake van een onder algemene titel verkregen vordering en aangezien deze benadeelde partijen niet zijn personen als bedoeld in artikel 108, eerste en tweede lid, van Boek 6 Burgerlijk Wetboek.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 2.456,35 ten behoeve van de benadeelde partij genaamd
[benadeelde partij1].
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 24c, 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 37a, 37b en 287 van het Wetboek van Strafrecht;
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding primair telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding (impliciet) subsidiair telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
Doodslag;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op: 29 juni 2001
in voorlopige hechtenis gesteld op: 2 juli 2001
gelast de terbeschikkingstelling van verdachte;
beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd
verklaart onttrokken aan het verkeer de blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1, 2, 6, 11, 13 en 14;
verklaart verbeurd de blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 3, 4, 5, 8, 22 en 23;
gelast de teruggave aan verdachte van de blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 12, 15, 16, 17, 18, 19, 20 en 21;
gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de blijkens de aan dit vonnis gehechte Beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 7, 9 en 10;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij1] gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte voorts:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [benadeelde partij1], wonende te [woonplaats], [adres], een bedrag van € 2.456,35,--, met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij1] voor het overige niet ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding;
bepaalt dat de benadeelde partijen [benadeelde partij2], [belanghebbende3], [benadeelde partij4],
[benadeelde partij5], [benadeelde partij6], [benadeelde partij7], [benadeelde partij8], [benadeelde partij9], [benadeelde partij10], [benadeelde partij11], [benadeelde partij12], [benadeelde partij13],
[benadeelde partij14] niet ontvankelijk zijn in hun vorderingen tot schadevergoeding;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Beslissing schadevergoedingsmaatregel.
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 2.456,35 ten behoeve van het slachtoffer genaamd [benadeelde partij1];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 37 dagen;
bepaalt dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen;
Dit vonnis is gewezen door
mrs Quadekker, voorzitter,
Wattel en Goudswaard, rechters,
in tegenwoordigheid van Van Bezooijen, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 juli 2001.
Mr Goudswaard is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.