ECLI:NL:RBSGR:2002:AE5504

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/13047 BEPTDN, 02/13049
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • J.C.W. Bogaards
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Libanese verzoeker en de beoordeling van medische klachten

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage, nevenvestigingsplaats Haarlem, op 1 maart 2002 uitspraak gedaan in een asielprocedure. De verzoeker, afkomstig uit Libanon, had op 16 februari 2002 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 18 februari 2002 door de Staatssecretaris van Justitie was afgewezen. De verzoeker, die psychische problemen ondervond, stelde dat hij niet in staat was zijn relaas duidelijk naar voren te brengen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verweerder, gezien de medische klachten van de verzoeker, een nader (medisch) onderzoek had moeten laten uitvoeren. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende zorgvuldigheid was betracht in de beoordeling van de asielaanvraag, en dat de verklaringen van de verzoeker niet op voorhand ongeloofwaardig konden worden geacht. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het bestreden besluit, met de opdracht aan de verweerder om een nieuw besluit te nemen op de aanvraag. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, maar de verweerder werd wel veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker, vastgesteld op € 966,--. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid in asielprocedures, vooral wanneer psychische klachten een rol spelen.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
voorzieningenrechter
U I T S P R A A K
artikel 8:81 en 8:86 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 02 / 13047 BEPTDN H (voorlopige voorziening)
AWB 02 / 13049 BEPTDN H (beroepszaak)
inzake: A, geboren op [...] 1975, van Libanese nationaliteit, verblijvende in het Grenshospitium te Amsterdam, verzoeker,
gemachtigde: mr. mr. M.M. Volwerk, rechtshulpverlener bij de SRA te Leiden,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. L.J.J Stams, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Bij besluit van 18 februari 2002, genomen in het kader van de zogenoemde AC-procedure, is de door verzoeker op 16 februari 2002 ingediende aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel afgewezen. Tegen deze beschikking heeft verzoeker op 19 februari 2002 beroep ingesteld.
1.2 Bij verzoekschrift van 19 februari 2002 heeft verzoeker de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht zijn uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 26 februari 2002. Daarbij hebben verzoeker en verweerder bij monde van hun gemachtigde hun standpunten nader uiteengezet. Voorts is verzoeker ter zitting gehoord.
2. OVERWEGINGEN
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, zulks vereist.
2.2 Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 De AC-procedure voorziet in een afdoening van asielaanvragen binnen 48 uur. Deze procedure leent zich, ingevolge het door verweerder gevoerde beleid, slechts voor die zaken waarin geen tijdrovend onderzoek nodig is en waarvan binnen 48 uur op zorgvuldige wijze kan worden beoordeeld dat de aanvraag op grond van artikel 30 of 31 Vw kan worden afgewezen.
2.4 De kern van het asielrelaas betreft het volgende.
Verzoeker heeft gewoond in Beiroet. Hij heeft een jaar in het leger gediend. Verzoeker is door een militaire rechtbank veroordeeld en heeft een jaar en zeven maanden in de gevangenis gezeten omdat hij een kapitein heeft geslagen. Hij heeft tot drie weken voor zijn vertrek als fotograaf voor een journalist en werknemer van de Verenigde Naties gewerkt. Verzoeker heeft van hem de opdracht gekregen militaire plaatsen te fotograferen. Hij is met zijn vriendin op pad gegaan. Het kenteken van zijn auto werd opgenomen door militairen. De Syrische inlichtingendienst is bij zijn ouders thuis langs geweest omstreeks 28 januari 2002. Verzoeker is ervan beschuldigd foto's gemaakt te hebben van militaire plaatsen. Daarna zijn ze nog drie of vier keer langs geweest en hebben ze huiszoeking gedaan. Vanaf midden januari 2002 heeft hij bij zijn broer verbleven.
Na zijn detentie is verzoeker naar de Israëlische ambassade in Cyprus gegaan. Ze hebben hem daar niet geholpen. Hij weet dat dit ongeveer een maand en een jaar geleden is. Verzoeker is teruggekeerd en drie dagen later opgepakt door acht personen van de Syrische geheime dienst. Hij heeft zeven maanden vastgezeten en is door hen gemarteld. Zij waren ervan op de hoogte dat hij bij de Israëlische ambassade was geweest. Zij hebben verzoeker ervan verdacht dat hij informatie bij de Israëlische ambassade heeft verstrekt over de militairen. Verzoeker heeft een arrestatiebevel gezien waarin hij beschuldigd werd van samenwerking met Israël. Hij weet niet precies wanneer hij is vrijgelaten.
Verzoeker is lid geweest van de Hakarat El Amal. Hij heeft, toen hij vijftien jaar was, gevochten voor deze organisatie. Hij heeft geen persoonlijk problemen ondervonden vanwege zijn lidmaatschap.
2.5 Verweerder heeft zich in de bestreden beschikking op het standpunt gesteld dat verzoeker geen gegronde vrees voor vervolging heeft. Verzoeker kan toegerekend worden dat hij geen documenten kan overleggen ter ondersteuning van zijn nationaliteit, identiteit en reisroute. Het relaas van verzoeker bevat geen aanknopingspunten voor de conclusie dat hij zich heeft gemanifesteerd als tegenstander van de Libanese autoriteiten. Verzoeker is Libanon gecontroleerd uitgereisd middels een op zijn naam gesteld paspoort. De verklaring dat hij gezocht wordt door de Syrische geheime dienst vanwege het fotograferen van geheime militaire objecten, wordt niet geloofwaardig geacht. Verzoeker heeft vage, tegenstrijdige en bevreemdende verklaringen afgelegd. Ook heeft verzoeker tegenstrijdige verklaringen afgelegd over zijn onderduikperiode. Deze worden niet geloofwaardig geacht.
Voorts heeft verzoeker geen vrees voor vervolging van de zijde van de Syrische geheime dienst wegens bezoek aan de Israëlische ambassade in Cyprus. Zijn verklaringen daarover zijn onvoldoende onderbouwd en / of geconcretiseerd. Voorts heeft hij in de in verband hiermee ondergane detentie geen aanleiding gezien het land te verlaten. De gevangenisstraf van een jaar en zeven maanden die verzoeker heeft uitgezeten wegens een overtreding tijdens zijn militaire diensttijd, leidt niet tot vluchtelingschap. Dit is een commuun delict. Overigens heeft deze gebeurtenis vele jaren geleden plaatsgevonden en heeft verzoeker als gevolg hiervan geen problemen ondervonden. Ten slotte heeft verzoeker niet te vrezen voor vervolging als gevolg van lidmaatschap Harakat El Amal. De door verzoeker naar voren gebrachte gebeurtenissen hebben vele jaren geleden plaatsgevonden en hij heeft als gevolg hiervan geen problemen ondervonden.
Dat verzoeker moeite heeft met vertellen consistent verhaal door psychische klachten en jarenlang medicijnen gebruik, is meegewogen in het oordeel maar leidt niet tot ander inzicht.
2.6 De gemachtigde van de vreemdeling heeft in de gronden van het beroep naar voren gebracht dat verzoeker wel te vrezen heeft voor vervolging. Voorts is verweerder ten onrechte niet ingegaan op verzoek om consult met arts dan wel psychiater. Verzoeker is door psychische problemen niet in staat zijn relaas duidelijk naar voren te brengen. Uit het verslag van het consult van de verpleegkundige blijkt niet waarom niet is ingegaan op het verzoek. Een verpleegkundige is niet in staat goede inschatting te maken. Verzoeker vertoont symptomen van een post traumatisch stress syndroom (ptss). Verzoeker verwijst naar een brief van Amnesty International van 25 februari 2002 waarin is opgenomen dat zij het verzoek tot een medisch onderzoek in behandeling nemen. Verzoeker is door de spoedige behandeling ter zitting beperkt in zijn mogelijkheden bewijzen te overleggen. Verder verwijst verzoeker naar een uitspraak waarin een onduidelijk rapportage van een verpleegkundige speelde. Ten slotte verwijst verzoeker naar een onderzoeksrapport over de beoordeling van traumarelazen, het verzoek om een consult bij een arts na het uitreiken van de beschikking van verzoeker en een verslag van de voorbereiding op nader gehoor en de correcties een aanvullingen op het gehoor. De gemachtigde van verzoeker heeft per e-mail contact gezocht met de organisatie die de perskaart van verzoeker heeft uitgegeven.
2.7 De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
2.8 Voorop staat dat de situatie in Libanon niet zodanig is dat asielzoekers uit dat land in het algemeen zonder meer als vluchteling kunnen worden aangemerkt. Verzoeker zal derhalve aannemelijk moeten maken, dat met betrekking tot hem persoonlijk feiten en omstandigheden bestaan die zijn vrees voor vervolging in de zin van artikel 15 Vw rechtvaardigen.
2.9 De voorzieningenrechter is met verweerder van oordeel dat de gevangenisstraf van een jaar en zeven maanden die verzoeker heeft uitgezeten wegens een overtreding tijdens zijn militaire diensttijd, niet leidt tot gegronde vrees voor vervolging. Het betreft hier bestraffing wegens een commuun delict en niet gebleken is dat eiser een onevenredige bestraffing heeft ondergaan. Ook is niet gebleken dat verzoeker als gevolg van deze detentie problemen heeft ondervonden.
2.10 Ten aanzien van de door verzoeker gestelde detentie door de Syrische geheime dienst en het trauma dat als gevolg daarvan zou zijn ontstaan, oordeelt de voorzieningenrechter als volgt.
2.11 Voordat het nader gehoor heeft plaatsgevonden heeft de gemachtigde van verzoeker door middel van een meldingsformulier medische klachten op 17 februari 2002 gevraagd of verzoeker een arts kon zien en medicatie kon krijgen. De verpleegkundige van de Medische Dienst Schiphol heeft bij consult van 17 februari 2002 aangegeven dat er op dat moment geen aanleiding was voor een acute psychiatrische problemen of een psychose. Verzoeker heeft in het nader gehoor het volgende naar voren gebracht: "Ik ben in detentie geweest. Ze hebben me gemarteld. Ze hebben warm water naar me toe gegooid." Op de vraag op welke manier verzoeker gemarteld is tijdens zijn detentie antwoordt hij als volgt: "Ik ben geslagen. Ik werd met elektroden draden op mijn lichaam gedrukt en met heet water." Het nader gehoor is meerdere malen onderbroken en verzoeker heeft tijdens het gehoor aangegeven dat "hij moe was en uit wilde rusten en dat hij niets kan onthouden".
Verweerder heeft in het voornemen opgenomen dat de door de gemachtigde van verzoeker aangevoerde omstandigheden dat verzoeker moeite heeft met het vertellen van een consistent verhaal daar hij psychische klachten heeft en reeds jarenlang medicijnen gebruikt, is meegewogen doch niet leidt tot een ander inzicht. In de bestreden beschikking is deze passage overgenomen en daaraan is toegevoegd dat in dit kader in aanmerking is genomen dat verzoeker voorafgaand aan zijn nader gehoor de medische dienst heeft bezocht. Hieruit is naar het oordeel van verweerder geenszins naar voren gekomen dat verzoeker, tengevolge van het gebruik van medicamenten dan wel tengevolge van psychische klachten niet in staat kan worden geacht een consistent en gedetailleerd relaas aan te voeren. Ook zelf heeft verzoeker verklaard psychisch in orde te zijn en is hij in staat gebleken om, naast een flink aantal vage en inconsistente verklaringen, gedetailleerde informatie te verstrekken.
De gemachtigde van verzoeker heeft op 19 februari 2002 een nieuw verzoek ingediend om een medisch consult voor verzoeker. Dit verzoek is door verweerder op 19 februari 2002 afgewezen. In de gronden van het beroep heeft de gemachtigde van verzoeker naar voren gebracht dat uit het verslag van het consult van de verpleegkundige niet blijkt waarom niet is ingegaan op verzoek om een consult. Tevens heeft verzoeker een brief van Amnesty International van 25 februari 2002 overgelegd waarin is opgenomen dat zij het verzoek tot een medisch onderzoek in behandeling nemen.
2.12 De voorzieningenrechter overweegt dat, gelet op bovenstaande beschrijving van omstandigheden, verweerder naar aanleiding van de medische klachten van verzoeker een nader (medisch) onderzoek had dienen te laten uitvoeren. Uit de in het dossier aanwezige stukken, uit hetgeen verzoeker in het nader gehoor naar voren heeft gebracht en uit het gedrag van verzoeker tijdens het gehoor blijkt dat hiertoe aanleiding is. De door de gemachtigde geschetste indruk van verzoeker stemt bovendien overeen met de indruk die verzoeker ter zitting maakte. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat er reden bestaat om aan te nemen dat verweerder niet op zorgvuldige wijze aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan.
In voornoemde omstandigheden ziet de voorzieningenrechter aanleiding verzoekers verklaringen over de gebeurtenissen, die hij in zijn relaas naar voren heeft gebracht, niet reeds op voorhand ongeloofwaardig is te achten. Hiermee is vervolgens niet uit te sluiten dat verzoeker door deze gebeurtenissen getraumatiseerd is.
2.13 Gelet op het vorenstaande concludeert de voorzieningenrechter dat geen sprake is van een asielverzoek waarin geen tijdrovend onderzoek nodig is en waarvan binnen 48 uur op zorgvuldige wijze kan worden beoordeeld dat de aanvraag kan worden afgewezen.
2.14 Het beroep tegen de afwijzende beschikking op de asielaanvraag van verzoeker zal dan ook gegrond worden verklaard. Gegeven deze beslissing bestaat geen aanleiding meer voor toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening.
1.15 In dit geval is aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op € 966,-- (1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
3. BESLISSING
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit van 18 februari 2002;
3.2 draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op de aanvraag van 16 februari 2002;
3.3 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 966,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C.W. Bogaards, voorzieningenrechter en uitgesproken in het openbaar op 1 maart 2002, in tegenwoordigheid van mr. drs. K.M. Lenssen als griffier.
Afschrift verzonden op:
01 maart 2002.
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC, 's-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voorzover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.