ECLI:NL:RBSGR:2002:AE6298

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/17944 VRONTN D
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van vrijheidsontnemende maatregel wegens gebrek aan zicht op uitzetting van ongedocumenteerde Somalische vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 16 april 2002 uitspraak gedaan in een beroep van een ongedocumenteerde vreemdeling van Somalische nationaliteit, die op 24 januari 2002 de toegang tot Nederland was geweigerd. De vreemdeling was in detentie geplaatst onder de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vreemdeling niet over geldige identiteitspapieren beschikt en dat er geen reëel zicht is op uitzetting naar Somalië. De verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, kon onvoldoende aannemelijk maken dat de vreemdeling, indien hij medewerking zou verlenen aan vrijwillige terugkeer, de benodigde documenten zou kunnen verkrijgen. De rechtbank oordeelde dat de maatregel onrechtmatig was vanaf 16 maart 2002, omdat er geen zicht was op uitzetting en dat de vreemdeling recht had op schadevergoeding. De rechtbank heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 697,50, te betalen door de Staat. De uitspraak is gedaan door mr. A.A.T. van Rens, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en is openbaar uitgesproken op 16 april 2002.

Uitspraak

Rechtbank ’s-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken
U I T S P R A A K
ex artikel 96 en 106 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 02/17944 VRONTN D
inzake: A alias A, geboren op [...] 1983, van Somalische nationaliteit, verblijvende in de Penitentiaire Inrichting Oostereiland te Hoorn, hierna te noemen: de vreemdeling,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gevestigd te ’s-Gravenhage, verweerder.
De gemachtigde van de vreemdeling is mr. M. Visser.
Verweerder is vertegenwoordigd door haar gemachtigden mr. T. Ponte en mr. L.C. Bannink.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Op 24 januari 2002 is de vreemdeling ex artikel 3 Vw op de luchthaven Schiphol de toegang tot Nederland geweigerd. Ten aanzien van de vreemdeling is op diezelfde dag de vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw toegepast.
1.2 Bij uitspraak van 11 februari 2002 met kenmerk AWB 02/7224 heeft deze rechtbank en neven-vestigingsplaats Haarlem een eerder beroep tegen de maatregel ex artikel 6 Vw ongegrond verklaard.
1.3 Bij kennisgeving ex artikel 96, eerste lid, Vw van 11 maart 2002, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op dezelfde datum, heeft verweerder de rechtbank in kennis gesteld van het voortduren van de vrijheidsontneming zonder dat de vreemdeling beroep tegen de maatregel heeft ingesteld.
1.4 Op 13 maart 2002 heeft de rechtbank van verweerder voortgangsgegevens met betrekking tot de uitzetting van de vreemdeling ontvangen. Van de gelegenheid om hierop inhoudelijk te reageren is door de gemachtigde van de vreemdeling geen gebruik gemaakt.
1.5 De rechtbank heeft op 18 maart 2002 het vooronderzoek gesloten en daarbij bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege zal blijven.
1.6 Op 25 maart 2002 heeft de rechtbank het onderzoek in deze zaak heropend, omdat het voor de beslissing van belang werd geacht dat verweerder nadere informatie zou verstrekken. In dat kader heeft de rechtbank aan verweerder bij brief van 26 maart 2002 een aantal vragen voorgelegd. Bij brief van 3 april 2002 heeft verweerder op deze vragen gereageerd. Vervolgens heeft de gemachtigde van de vreemdeling bij schrijven van 5 april 2002 haar standpunt kenbaar gemaakt.
1.7 De rechtbank heeft bij brief van 9 april 2002 een aantal nadere vragen aan verweerder voorgelegd, welke bij brief van 12 april 2002 door verweerder zijn beantwoord. Bij schrijven van 15 april 2002 heeft de gemachtigde van de vreemdeling hierop gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek – met instemming van partijen zonder het houden van een zitting – gesloten en uitspraak bepaald op heden.
2. Overwegingen
2.1 Aan een vreemdeling die niet beschikt over geldige identiteitspapieren kan op grond van artikel 3 Vw de toegang tot Nederland worden geweigerd. Krachtens artikel 5 Vw dient de vreemdeling aan wie de toegang is geweigerd Nederland onmiddellijk te verlaten. De vreemdeling die de toegang is geweigerd kan op grond van artikel 6 Vw worden verplicht zich op te houden in een ruimte die is beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
In artikel 94, eerste lid, Vw is onder meer bepaald dat verweerder binnen drie dagen na de bekendmaking van de vrijheidsontnemende maatregel de rechtbank hiervan in kennis moet stellen, welke kennisgeving de rechtbank moet beschouwen als een beroep. In artikel 94, vijfde lid, Vw is het criterium voor de toetsing door de rechtbank neergelegd; de rechtbank verklaart het beroep gegrond indien zij van oordeel is dat de toepassing of de tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vreemdelingenwet dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is. De rechtbank beveelt dan de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging. In artikel 96, eerste lid, Vw is onder meer bepaald dat verweerder na een ongegrond verklaard beroep de rechtbank binnen vier weken kennis geeft van het voortduren van de vrijheidsontneming. Het vierde lid geeft dezelfde toetsingsmaatstaf als artikel 94, vijfde lid, Vw.
2.2 In de zaak met nummer AWB 02/17491 heeft deze rechtbank en nevenvestigingsplaats in het kader van het beroep tegen een maatregel ex artikel 6 Vw ten aanzien van een vreemdeling afkomstig uit Somalië op 15 maart 2002 aan verweerder de navolgende schriftelijke vragen gesteld:
- Worden er in de praktijk door de Nederlandse overheid afgewezen asielzoekers verwijderd naar Somalië?
- Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord, naar welke bestemming in Somalië worden deze mensen verwijderd?
- Kunt u inzicht geven in het aantal geslaagde verwijderingen naar Somalië in de afgelopen maanden?
- Indien een vreemdeling ongedocumenteerd is, op welke wijze regelt verweerder dan de voor uitzetting benodigde reisbescheiden ten behoeve van de vreemdeling?
Bij schrijven d.d. 18 maart 2002 heeft verweerder geantwoord dat er geen gedwongen uitzettingen plaatsvinden naar Somalië. Als er geen claimmogelijkheid is, moeten Somaliërs gezien hun wettelijke vertrekplicht stappen ondernemen om vrijwillig naar Somalië terug te keren. De Internationale Organisatie voor Migratie (IOM) ondersteunt dat. De terugkeer naar Somalië loopt veelal via Dubai en in 2000 zijn er 10 personen teruggekeerd, in 2001 5 en in 2002 nog geen. Indien de vreemdeling geen documenten kan overleggen kan de terugkeer niet worden bewerkstelligd. Als de vreemdeling enigszins is gedocumenteerd, kan door de IOM aan de terugkeer worden gewerkt.
Verweerder heeft een brief van de IOM d.d. 7 augustus 2001 bijgevoegd, waarin wordt vermeld dat Somaliërs zijn teruggekeerd met een paspoort of een laissez-passer afgegeven in Mogadishu, Genève, Bonn of Rome. De IOM heeft gedurende enkele maanden de mogelijkheid geboden om bij de permanente missie van Somalië bij de Verenigde Naties in Genève vervangende documenten aan te vragen. Deze tussenkomst is gestaakt, omdat het voor de vertegenwoordiger niet mogelijk was om interviews af te nemen in Nederland.
2.3 Naar aanleiding daarvan heeft deze rechtbank en nevenvestigingsplaats in de zaak met nummer AWB 02/17491 op 20 maart 2002 gevraagd op welke concrete wijze een ongedocumenteerde Somalische vluchteling die hier is gedetineerd, documenten kan verkrijgen op basis waarvan hij kan terugkeren naar Somalië.
Verweerder wijst bij schrijven d.d. 21 maart 2002 op de wettelijke vertrekplicht van de vreemdeling en geeft aan dat de Koninklijke Marechaussee (Kmar) op basis van een opgegeven reisroute paspoortkopieën op kan vragen bij de betreffende luchtvaartmaatschappijen. Mocht daar niets uitkomen dat kan de vreemdeling gefaciliteerd door de IOM documenten verkrijgen.
2.4 Op 26 maart 2002 heeft de rechtbank in de onderhavige procedure gevraagd:
1. Welke documenten heeft deze vreemdeling nodig heeft om via de IOM te kunnen terugkeren naar Somalië?
2. Welke concrete mogelijkheden zijn er voor deze vreemdeling om dergelijke documenten te verkrijgen?
3. Op welke wijze kan de IOM in dit geval behulpzaam zijn bij het verkrijgen van documenten ten behoeve van de vreemdeling?
4. Zijn er concrete mogelijkheden voor de Kmar om documenten van de vreemdeling te achterhalen en zo ja wat voor activiteiten heeft de Kmar dienaangaande ontplooid?
5. Waaruit volgt gegeven het antwoord op voorgaande vragen dat er zicht is op uitzetting van de vreemdeling?
Bij schrijven d.d. 3 april 2002 geeft verweerder aan dat, als de vreemdeling niet zelf voor documenten kan zorgen, het mogelijk is een laissez-passer te verkrijgen bij de permanente missie van Somalië in Genève. De IOM zorgt voor terugkeerformulieren die de vreemdeling moet invullen en de IOM dan doorstuurt naar die missie. Er zijn in dit geval geen claimmogelijkheden, omdat in casu sprake is van een door Nederland geaccordeerde Dublin-claim.
2.5 Op 9 april 2002 heeft de rechtbank de volgende vragen gesteld:
1. Op welke wijze kan een laissez-passer worden verkregen van de permanente missie van Somalië bij de Verenigde Naties?
2. Is daarvoor noodzakelijk dat de vreemdeling in persoon wordt gepresenteerd en zo ja, zal verweerder daartoe ook overgaan?
3. Is daarvoor noodzakelijk dat de vreemdeling over enige documenten beschikt – mede gezien uw antwoord op de vragen van deze rechtbank van 15 maart 2002 – en zo ja welke documenten zijn dan noodzakelijk en op welke wijze zou deze vreemdeling in de visie van verweerder concreet over deze documenten kunnen beschikken?
4. Worden door deze missie ook daadwerkelijk laissez-passers afgegeven en zo ja in welke aantallen zijn in het verleden aan vreemdelingen laissez-passers afgegeven?
5. Wordt een door deze missie afgegeven laissez-passer ook geaccepteerd in geheel Somalië of slechts een gedeelte daarvan en zo dat laatste het geval is, kan de vreemdeling dan daadwerkelijk met het vliegtuig naar Somalië reizen en wordt hij alsdan daar ook toegelaten?
6. Voor zover niet rechtstreeks vanuit Nederland naar Somalië kan worden gevlogen, wordt de betreffende laissez-passer ook geaccepteerd door de autoriteiten van het land of de landen waar de vreemdeling alsdan op doorreis is?
Bij schrijven d.d. 12 april 2002 heeft verweerder geantwoord dat in het schrijven d.d. 3 april 2002 ten onrechte is vermeld dat met tussenkomst van de IOM een laissez-passer kan worden verkregen bij de permanentie missie van Somalië in Genève. De IOM bemiddelt daar niet meer bij. In 2000 zijn door deze missie wel laissez-passers afgegeven. Verweerder vervolgt dat het voor Somaliërs nog steeds mogelijk is om aan documenten te komen. Vreemdelingen kunnen ter verkrijging van een paspoort of een laissez-passer zelf contact opnemen met de permanente missie in Genève, dan wel bij de wisselende diplomatieke posten elders in Europa. Verweerder wijst vervolgens nogmaals op de wettelijke vertrekplicht van de vreemdeling en dat het voor zijn risico dient te blijven dat hij zich heeft ontdaan van zijn reis- en identiteitspapieren.
De rechtbank oordeelt als volgt.
2.6 De rechtbank stelt allereerst vast dat de vreemdeling niet kan worden verwijderd op basis van een claim. Uit de antwoorden van verweerder op de gestelde vragen blijkt dat Somaliërs – behoudens op basis van een claim – niet (kunnen) worden uitgezet. Alleen vrijwillige terugkeer is mogelijk. De vreemdeling weigert aan vrijwillige terugkeer naar Somalië mee te werken, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank in principe voor zijn rekening dient te blijven, nu hij een vertrekplicht heeft. Voor zover medewerking van de vreemdeling er echter redelijkerwijs niet kan leiden dat hij naar Somalië kan terugkeren, is de rechtbank van oordeel dat er geen reëel zicht is op uitzetting en dat voortzetting van de maatregel niet is gerechtvaardigd.
2.7 Uit de door verweerder gegeven antwoorden blijkt dat de IOM – anders dan verweerder in eerste instantie heeft gesteld – geen aanvragen meer ondersteunt voor een laissez-passer of een paspoort bij de Somalische vertegenwoordiging bij de Verenigde Naties in Genève. Blijkens het schrijven van de IOM is de reden daarvoor dat de vertegenwoordiger van Somalië geen interviews in Nederland kon afnemen. Volgens verweerder dient de vreemdeling zelf bij die vertegenwoordiging in Genève dan wel een andere (tijdelijke) vertegenwoordiging van Somalië in Europa een paspoort of een laissez-passer aan te vragen. Daarbij heeft verweerder verzuimd antwoord te geven op de expliciete vragen van de rechtbank welke documenten de vreemdeling voor een succesvolle aanvraag dient te overleggen, of hij daarvoor in persoon bij die missie dient te verschijnen en zo dat het geval is of verweerder die presentatie dan ook zal regelen, alsmede in hoeverre een door een Somalische vertegenwoordiging in Europa afgegeven laissez-passer of paspoort ook wordt geaccepteerd in Somalië en gedurende de reis daar naartoe. De rechtbank is derhalve van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is dat een aanvraag van de vreemdeling ook kan leiden tot verkrijging van documenten, waarmee hij naar Somalië kan terugkeren. De verwijzing van verweerder naar de 10 Somaliërs die in 2000 vrijwillig zijn teruggekeerd, maakt dit niet alsnog aannemelijk, nu verweerder geen enkele informatie heeft verschaft op welke wijze deze Somaliërs aan de benodigde documenten zijn gekomen en gezien de klaarblijkelijk inmiddels gewijzigde situatie ten aanzien van de ondersteuning van de IOM bij de aanvraag van een liassez-passer of paspoort bij de Somalische vertegenwoordiging in Genève.
2.8 Resumerend is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende zicht is op uitzetting, Voortzetting van de maatregel is bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd. Het beroep is gegrond op grond van artikel 96, vierde lid, Vw. De maatregel zal worden opgeheven met ingang van heden.
2.9 Ten aanzien van het verzoek om schadevergoeding is allereerst van belang dat de rechtbank bij uitspraak van 12 februari 2002 een eerder beroep van de vreemdeling ongegrond heeft verklaard. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder in ieder geval vanaf het moment dat door deze rechtbank en nevenvestigingsplaats op 15 maart 2002 vragen zijn gesteld ten aanzien van de terugkeermogelijkheden van Somaliërs aan wie de vrijheid is ontnomen, had moeten vaststellen dat er geen reëel zicht is op uitzetting van deze vreemdeling. De maatregel is onrechtmatig vanaf 16 maart 2002 en de vreemdeling heeft vanaf dat moment ook recht op schadevergoeding.
De rechtbank ziet echter aanleiding de schadevergoeding te matigen tot 50 % nu de vreemdeling ondanks zijn vertrekplicht weigert aan vrijwillige terugkeer zijn medewerking te verlenen en zelf geen enkele activiteit heeft ondernomen om aannemelijk te maken dat terugkeer naar Somalië niet mogelijk is.
Een en ander betekent dat aan de vreemdeling schadevergoeding wordt toegekend vanaf 16 maart tot 16 april zijnde 31 dagen ad € 22,50 (50 % van € 45,--), derhalve € 697,50.
2.10 De rechtbank is van oordeel dat er geen voor vergoeding door verweerder in aanmerking komende proceskosten zijn gemaakt door de vreemdeling.
3. Beslissing
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond en beveelt de opheffing van de maatregel ex artikel 6, eerste en tweede lid, Vw met ingang van 16 april 2002;
3.2 kent aan de vreemdeling ten laste van de Staat (Ministerie van Justitie) een schadevergoeding toe van € 697,50 (zegge: zeshonderd zevenennegentig euro en vijftig eurocent), uit te betalen door de griffier van deze rechtbank, nevenvestigingsplaats Haarlem.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.T. van Rens, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken, en in het openbaar uitgesproken op 16 april 2002, in tegenwoordigheid van mr. J. Poggemeier als griffier.
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 697,50 (zegge: zeshonderd zevenennegentig euro en vijftig eurocent).
Aldus gedaan op 16 april 2002 door mr. A.A.T. van Rens, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken.
Afschrift verzonden op:
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.