ECLI:NL:RBSGR:2002:AE6327

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/38211 VRONTN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. van Es
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vreemdelingenbewaring en hoorplicht in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 3 juli 2002 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de vreemdelingenbewaring van eiser A, geboren in 1974 en van Roemeense nationaliteit. Eiser was in bewaring gesteld op 15 mei 2002, aansluitend aan een strafrechtelijk voortraject. De rechtbank oordeelde dat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, eiser voorafgaand aan de inbewaringstelling had moeten horen op grond van artikel 5.2 van het Vreemdelingenbesluit 2000. De rechtbank stelde vast dat het niet mogelijk was om het gehoor af te wachten, omdat er geen tolk beschikbaar was. Echter, de rechtbank oordeelde dat verweerder eiser had kunnen ophouden totdat een tolk beschikbaar was via de tolkentelefoon.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, omdat de vrijheidsontnemende maatregel in strijd was met de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had recht op schadevergoeding voor de onterecht ondergane vrijheidsontneming, die werd vastgesteld op € 665,- voor de periode dat hij ten onrechte in bewaring was gehouden. Daarnaast werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser, die op € 644,- werden begroot.

De uitspraak benadrukt de noodzaak van het horen van de vreemdeling voorafgaand aan de inbewaringstelling en de rechten van vreemdelingen in het kader van het bestuursrecht. De rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken en de griffier heeft de uitspraak op 3 juli 2002 verzonden. Tegen deze beslissing inzake de schadevergoeding staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

Rechtbank te ’s-Gravenhage
nevenzittingsplaats Alkmaar
enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
Artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg.nr: AWB 02/38211 VRONTN
inzake: A, geboren op [...] 1974, van Roemeense nationaliteit, voorheen verblijvende in het cellencomplex Noord West te Amsterdam, eiser,
gemachtigde: mr. W. de Vries, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: A.H. Kras, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. Ontstaan en loop van het geding
1. Op 15 mei 2002 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld.
2. Bij kennisgeving ex artikel 94, eerste lid, Vw 2000 van 17 mei 2002, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op dezelfde datum, heeft verweerder de rechtbank hiervan in kennis gesteld. Hiermee wordt eiser geacht beroep te hebben ingesteld tegen de vrijheidsontnemende maatregel. In het beroepschrift van 17 mei 2002, ontvangen op dezelfde datum, heeft eiser het beroep aangevuld met een verzoek om schadevergoeding.
3. Eiser is op 22 mei 2002 uitgezet.
4. Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 24 mei 2002. Eiser heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
II. Overwegingen
1. Eiser heeft ter zitting -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd. Eiser is in april 2002 in bezit van een visum naar Nederland gereisd. Eiser heeft een worst gestolen doch ingevolge artikel 19 Schengen- uitvoeringsovereenkomst vervalt daarmee niet de geldigheid van het visum. Vanwege het geringe belang is afgezien van strafrechtelijke sanctionering. Het strafrechtelijk voortraject dient te worden betrokken bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaring. Uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op grond waarvan de vreemdelingenrechter dit niet mag zijn in strijd met artikel 5 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en artikel 9 Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. De vreemdelingenbewaring is in het onderhavige geval (tevens) onrechtmatig daar eiser niet voorafgaand aan de inbewaringstelling is gehoord.
2. Verweerder heeft ter zitting -zakelijk weergegeven- het volgende aangevoerd. De oplegging en de tenuitvoerlegging van de bewaring hebben op een rechtmatige wijze plaatsgevonden. Bij het plegen van een strafbaar feit vervalt het circulatierecht ingevolge artikel 12 Vw 2000. De vreemdelingenrechter is volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet bevoegd het strafrechtelijk voortraject te toetsen. Eiser kon niet voorafgaand aan de inbewaringstelling worden gehoord, omdat geen tolk voorhanden was.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser na de indiening van het beroep, op 22 mei 2002, is uitgezet. Thans moet worden beoordeeld of er gronden zijn om schadevergoeding toe te kennen.
4. In dit verband stelt de rechtbank voorop dat de rechter in vreemdelingenzaken volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State niet kan oordelen over de aanwending van andere dan bij of krachtens de Vw 2000 toegekende bevoegdheden. Het strafrechtelijk traject voorafgaande aan de vreemdelingenbewaring van eiser kan derhalve in het onderhavige beroep niet worden getoetst. De rechtmatigheid van de aanwending van strafrechtelijke bevoegdheden is voorbehouden aan de strafrechter dan wel een rechter met algemene bevoegdheid.
5. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder eiser op grond van artikel 5.2, eerste lid, Vb 2000 voor de inbewaringstelling had moeten horen. In het onderhavige geval was er gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting geen sprake van dat het gehoor op grond van artikel 5.2, tweede lid, aanhef en onder b, Vb 2000 niet kon worden afgewacht. Blijkens het proces-verbaal van 16 mei 2002 is eiser pas na zijn inbewaringstelling gehoord omdat er in Amsterdam geen tolk Roemeens beschikbaar was en er via de tolkentelefoon een wachttijd was van ruim een half uur. Verweerder had eiser –die aansluitend aan het strafrechtelijk (voor-)traject in bewaring is gesteld- evenwel op grond van artikel 50, tweede of derde lid, Vw 2000 kunnen ophouden totdat (via de tolkentelefoon) een tolk beschikbaar was.
6. Hieruit volgt dat toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met de Vw 2000 en dat het beroep gegrond dient te worden verklaard.
7. De rechtbank ziet in het voorstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoelt in artikel 106 Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van € 95,- per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal een bedrag van € 665,- (7 x € 95,-).
8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is er aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep heeft moeten maken, welke zijn begroot op € 644,- als kosten van verleende rechtsbijstand.
III. Beslissing
De rechtbank:
1. verklaart het beroep gegrond;
2. veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot € 665, - (zegge: zeshonderdvijf enzestig euro), te betalen door de griffier van de rechtbank aan eiser;
3. veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,- (zegge: zeshonderdvieren veertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. van Es, lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2002 in tegenwoordigheid van mr. A.K. Eijkelenkamp-van Unen als griffier.
Afschrift verzonden op: 3 juli 2002
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het Hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van deze uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.
Tegen deze beslissing inzake de schadevergoeding staat geen rechtsmiddel open.
Conc: AE
Bp: -
D: B