ECLI:NL:RBSGR:2002:AE6549
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - meervoudig
- J. Timmermans
- A. Bouritius
- M. Aarts
- Rechtspraak.nl
Wraking van de leden van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank 's-Gravenhage
In deze zaak heeft verzoeker, gedetineerd in het Penitentiair Complex Scheveningen, op 29 mei 2002 een wrakingsverzoek ingediend tegen de leden van de meervoudige strafkamer van de Rechtbank 's-Gravenhage. Dit verzoek volgde op een zitting op 8 maart 2002, waar de voorzitter, [rechter 1], zich volgens de raadsman van verzoeker onpartijdig had opgesteld. De raadsman stelde dat de voorzitter tijdens de zitting in niet mis te verstane bewoordingen had geuit dat hij de verklaring van verzoeker op cruciale onderdelen niet geloofde, wat volgens hem de schijn van vooringenomenheid wekte. De raadsman had eerder op 10 april 2002 de voorzitter gewezen op deze schijn van partijdigheid en verzocht om een andere samenstelling van de kamer voor de voortzetting van de behandeling op 3 juni 2002. De voorzitter had echter aangegeven dat de kamer dezelfde samenstelling zou hebben, wat leidde tot het wrakingsverzoek op 7 mei 2002.
De rechtbank heeft het wrakingsverzoek op 29 mei 2002 behandeld. De verzoeker en zijn raadsman waren aanwezig, terwijl de leden van de meervoudige strafkamer niet ter zitting verschenen. De officier van justitie, mr. J.P.L.M. Remmerswaal, heeft geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor wraking niet voldoende waren om aan te nemen dat de voorzitter of de andere leden van de kamer partijdig waren. De rechtbank concludeerde dat er geen objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid bestond en wees het verzoek tot wraking af. De rechtbank bepaalde dat het proces in de hoofdzaak voortgezet zou worden in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.