ECLI:NL:RBSGR:2002:AE6556

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
20 maart 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
HA/RK 02-183
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. von Maltzahn
  • A. Aarts
  • M. Molenaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsverzoek tegen rechter in strafzaak wegens vermeende partijdigheid

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 20 maart 2002 een wrakingsverzoek behandeld dat was ingediend door verzoeker, vertegenwoordigd door mr. R.S. Sewdajal. Het wrakingsverzoek was gericht tegen een rechter die betrokken was bij een strafzaak. Verzoeker stelde dat de rechter niet onpartijdig was, omdat hij de indruk had gekregen dat de rechter de zaak niet goed had voorbereid en tijdens een schorsing telefonisch overleg had gepleegd met een collega. Verzoeker was van mening dat de rechter na dit overleg een definitief standpunt had ingenomen dat nadelig was voor hem, en dat hij had aangegeven dat de gehele rechtbank deze mening deelde. De rechter heeft echter betwist dat hij een definitief standpunt had ingenomen en heeft zijn onpartijdigheid verdedigd.

De rechtbank overwoog dat de indruk van verzoeker niet voldoende was om aan te nemen dat de rechter vooringenomen was. De rechtbank benadrukte dat het karakter van een comparitie met zich meebrengt dat voorlopige standpunten worden ingenomen, en dat de mogelijkheid voor repliek en dupliek nog openstond. De rechtbank concludeerde dat er geen uitzonderlijke omstandigheden waren die de vrees voor partijdigheid objectief gerechtvaardigd maakten. Daarom werd het wrakingsverzoek afgewezen.

De beslissing werd genomen door de meervoudige wrakingskamer, bestaande uit mrs. Von Maltzahn, Aarts en Molenaar, in tegenwoordigheid van griffier mr. Dingley. De beschikking werd op 20 maart 2002 gegeven.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnr. 4/2002
requestnummer: HA/RK 02-183
datum beschikking: 20 maart 2002
BESCHIKKING
op het verzoek tot wraking ingevolge artikel 30 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:
[verzoeker]
-hierna te noemen verzoeker-,
domicilie kiezende, Jozef Israelsplein 8, 2596 AS te 's-Gravenhage
tegen
[rechter],
rechter te 's-Gravenhage.
1. Voorgeschiedenis en het procesverloop
1.1 Op 31 januari 2002 heeft een comparitie plaatsgevonden tussen partijen [verzoeker]/[wederpartij bodemzaak] met zaak- en kenmerknummer 16483/AA ZA 01-2366 voor [rechter].
1.2 Op 26 februari 2002 heeft mr R.S. Sewdajal namens verzoeker een verzoek tot wraking van [rechter] ingediend.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
Op 12 maart 2002 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Namens verzoeker is mr R.S. Sewdajal verschenen, die het wrakingsverzoek heeft toegelicht.
Voorts zijn verschenen [wederpartij bodemzaak] en en mr J.A.M. Reuser.
[rechter] is niet ter zitting verschenen.
3. Het standpunt van verzoeker
Verzoeker heeft tijdens desbetreffende comparitie de indruk gekregen dat [rechter] de zaak niet goed voorbereid had en geen kennis had genomen van de stukken. Verzoeker heeft waargenomen dat [rechter] tijdens de schorsing telefonisch overleg met een collega pleegde.
Verzoeker voert aan dat [rechter] vervolgens na de schorsing, en dus na het overleg met zijn, onbekend gebleven, collega een definitief standpunt heeft ingenomen, erop neerkomend dat verzoeker in het ongelijk gesteld zou worden. Volgens verzoeker heeft [rechter] vervolgens aangegeven dat de gehele rechtbank zijn mening was toegedaan.
Dit kan volgens verzoeker niet juist zijn, omdat het een feit van algemene bekendheid is dat een andere rechter, niet zijnde de door [rechter] reeds geraadpleegde rechter, een andere mening kan zijn toegedaan.
Verzoeker is van mening dat [rechter] niet meer geacht kan worden onpartijdig te zijn en verzoekt dat een andere rechter in deze zaak vonnis zal wijzen.
4. Het standpunt van [rechter]
[rechter] heeft de wrakingskamer op 11 maart 2002 schriftelijk meegedeeld dat hij niet in de wraking berust. [rechter] bestrijdt dat hij na de schorsing een definitief standpunt heeft ingenomen in deze zaak en dat hij verzoeker medegedeeld zou hebben dat de gehele rechtbank deze mening als de juiste zou huldigen. Voorts bestrijdt hij dat hij daarmee zou hebben aangegeven zelf niet meer onpartijdig tegenover de zaak te staan, in die zin dat hij niet meer in staat zou zijn feiten en omstandigheden die in een latere procesfase naar voren zouden worden gebracht te beoordelen op een wijze die van een rechter mag worden verwacht.
Tenslotte vraagt [rechter] zich met betrekking tot de ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek af of het wel is gedaan "zodra de feiten en omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden."
5. Beoordeling
5.1 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2 Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het ingediende verzoekschrift overweegt de rechtbank als volgt:
De comparitie tussen partijen [verzoeker]/[wederpartij bodemzaak] heeft plaatsgevonden op 31 januari 2002. Het wrakingsverzoek is op 26 februari 2002 ingediend. Nu de wet niet nader aangeeft binnen welke termijn een wrakingsverzoek moet worden gedaan en een periode van 26 dagen naar het oordeel van de rechtbank niet te ruim is ziet de rechtbank aanleiding verzoeker in zijn verzoek ontvankelijk te achten.
5.3 Ten aanzien van de namens verzoeker aangevoerde wrakingsgronden overweegt de rechtbank het volgende.
Verzoeker heeft aangevoerd dat hij zich niet aan de indruk kon onttrekken dat [rechter] de zaak niet grondig genoeg had voorbereid en daarom genoodzaakt was een collega te raadplegen.
De rechtbank is van oordeel dat dit niet relevant is voor de vraag of [rechter] geacht kan worden vooringenomen te zijn geweest.
Voorts is namens verzoeker aangevoerd dat bij hem de indruk was gewekt dat zijn zaak bij voorbaat kansloos was nu [rechter] na de schorsing een definitief standpunt ten nadele van verzoeker heeft ingenomen en voorts heeft medegedeeld dat de gehele rechtbank dezelfde mening zou zijn toegedaan.
De rechtbank overweegt dat het karakter van een comparitie bij uitstek met zich mee brengt dat alle deelnemers, inclusief de rechter, in een open gedachtengang met elkaar treden en dat aldus een voorlopig standpunt door de comparitierechter wordt geformuleerd. Dit voorlopige karakter blijft gehandhaafd ook al wordt bij de partijen de indruk gewekt dat het definitief is. Dat ook in deze zaak slechts sprake kan zijn geweest van voorlopige standpuntbepaling wordt onderstreept door de omstandigheid dat beide partijen nog de mogelijkheid van repliek en dupliek hebben.
Opmerking verdient voorts dat [rechter] zelf aangeeft dat hij van mening is dat hij slechts een voorlopig standpunt heeft ingenomen.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het feit dat [rechter] bij verzoeker de indruk heeft gewekt dat hij een definitief standpunt heeft ingenomen, onvoldoende is om vooringenomenheid aan de zijde van [rechter] aan te nemen.
5.4 Nu ook de door verzoeker aangevoerde gronden het wrakingsverzoek niet kunnen dragen en zich naar het oordeel van de rechtbank geen overige omstandigheden hebben voorgedaan die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor partijdigheid van de rechter dan wel voor objectief gerechtvaardigde vrees daarbij voor verzoeker, dient het verzoek te worden afgewezen.
6. Beslissing
De rechtbank,
wijst het verzoek tot wraking af.
Deze beschikking is op 20 maart 2002 gegeven door mrs. Von Maltzahn, Aarts en Molenaar, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Dingley als griffier.