ECLI:NL:RBSGR:2002:AE6565

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 01/17817
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating als vluchteling en procesbelang bij afwijzing asielaanvraag

In deze zaak gaat het om de Afghaanse eiser die een aanvraag om toelating als vluchteling heeft ingediend. De aanvraag werd aanvankelijk afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie, waarna de eiser bezwaar maakte. Dit bezwaar werd ongegrond verklaard, wat leidde tot een beroepsprocedure bij de rechtbank. De rechtbank oordeelt dat de eiser, ondanks het feit dat hij al een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) had, belang heeft bij doorprocederen. Dit belang is gelegen in de formele rechtskracht van de afwijzende beslissing, die gevolgen kan hebben voor toekomstige aanvragen. De rechtbank stelt vast dat de verweerder in de bestreden beschikking een expliciet afwijzend oordeel heeft gegeven over de toelating op asielgerelateerde gronden. De rechtbank wijst erop dat de afwijzing van de aanvraag voor een vergunning tot verblijf op grond van humanitaire redenen niet kan worden herzien zonder nieuwe feiten of omstandigheden. De rechtbank concludeert dat de vrees van de eiser voor vervolging door de Taliban niet aannemelijk is gemaakt, en dat de verweerder terecht heeft geoordeeld dat de eiser niet in aanmerking komt voor toelating als vluchteling. De rechtbank verklaart het beroep van de eiser ongegrond en bevestigt de beslissing van de Staatssecretaris van Justitie.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
Nevenzittingsplaats Arnhem
Vreemdelingenkamer
Registratienummer: AWB 01/17817
Datum uitspraak: 3 juli 2002
Uitspraak
ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in de zaak van
[eiser] ,
geboren op [datum] 1983,
van Afghaanse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde mr. C.J. van der Waarde,
tegen
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE,
(Immigratie- en Naturalisatiedienst),
verweerder,
vertegenwoordigd door mr. A.R.J. Maas,
ambtenaar bij de IND.
Het procesverloop
Op 7 juli 1999 heeft eiser een aanvraag om toelating als vluchteling gedaan. Bij beschikking van 7 februari 2000, bekendgemaakt op 17 februari 2000, heeft verweerder de aanvraag niet ingewilligd en ambtshalve beslist aan eiser geen vergunning tot verblijf op grond van klemmende redenen van humanitaire aard te verlenen. Verweerder heeft hierbij eiser wel een voorwaardelijke vergunning tot verblijf (vvtv) verleend.
Eiser heeft daartegen bij bezwaarschrift van 6 maart 2000 bezwaar gemaakt. Bij beschikking van 23 januari 2001 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift van 15 februari 2001 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen deze beschikking.
Openbare behandeling van het beroep heeft plaatsgevonden ter zitting van 27 maart 2002. Eiser is daarbij verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen. Tevens is een tolk verschenen.
De beoordeling
1. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit - de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen - te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden. Behoudens eventuele toepassing van artikel 83 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) zal getoetst worden aan het ten tijde van de beschikking geldende recht.
2. Op grond van artikel 15 van de Vreemdelingenwet (hierna: Vw), zoals deze gold tot 1 april 2001, in samenhang met artikel 1(A) van het Verdrag van Genève betreffende de status van vluchtelingen kunnen vreemdelingen die afkomstig zijn uit een land waarin zij gegronde reden hebben te vrezen voor vervolging wegens hun godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging of hun nationaliteit, dan wel wegens het behoren tot een bepaald ras of een bepaalde sociale groep, als vluchteling worden toegelaten.
3. Eiser heeft ter ondersteuning van zijn aanvraag, kort samengevat, het volgende naar voren gebracht. Eiser is afkomstig uit Afghanistan en is van Pashtu afkomst. De vader van eiser was aanhanger van de partij van Najib. Nadat de Taliban aan de macht waren gekomen is eiser op een dag opgepakt en vastgehouden, totdat hij verklaarde bereid te zijn mee te vechten voor de Taliban. De vader van eiser is snel daarna vanwege zijn vroegere activiteiten voor de Najib opgepakt. Eiser zou ook worden gezocht en daarom is hij gevlucht.
4. Verweerder heeft zich, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat eiser geen belang heeft bij de procedure, nu hij reeds in het bezit is van een verblijfsvergunning bepaalde tijd asiel.
Voorts stelt verweerder dat het niet aannemelijk is dat eiser vanwege zijn dienstweigering met de dood wordt bedreigd. Bovendien is niet aannemelijk dat eiser in de negatieve aandacht van de Taliban staat, nu hij reeds lange tijd nadat de lijst was opgemaakt is opgepakt, redelijk eenvoudig is vrijgelaten en daarna ook op eenvoudige wijze heeft kunnen ontkomen en het land kunnen verlaten.
5. De rechtbank overweegt met betrekking tot de ontvankelijkheid als volgt. In de beslissing op bezwaar van 23 januari 2001 heeft verweerder expliciet een afwijzend oordeel gegeven over de toelating op de asielgerelateerde gronden op grond van artikel 15 respectievelijk artikel 11, vijfde lid, van de Vw. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser belang bij doorprocederen nu het procesbelang is gelegen in de formele rechtskracht die de afwijzende beslissing krijgt wanneer eiser hiertegen niet in beroep gaat (zie uitspraak MK, zp. Arnhem, 30 januari 2002, AWB 01/29260). Het beroep van verweerder op onder andere de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 5 maart 2002 (nr. 200106237/1) slaagt niet nu in onderhavige zaak, in tegenstelling tot de zaak waar de Afdeling over oordeelde, de bestreden beslissing is genomen vóór de inwerkingtreding van de Vw 2000. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in dit geval bij niet-verlenging dan wel intrekking van de voorwaardelijke vergunning tot verblijf, die met de inwerkingtreding op grond van artikel 115, zesde lid, van de Vw 2000 als een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 wordt aangemerkt, niet opnieuw toelating aan artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a t/m c, van de Vw 2000 zal kunnen toetsen, behoudens nieuw gebleken feiten en of veranderde omstandigheden zoals bedoeld in artikel 4:6 van de Awb. Derhalve zal eiser alsdan tegen de afwijzing op voornoemde gronden geen beroep meer kunnen instellen, omdat deze dan formele rechtskracht heeft gekregen. Het beroep is mitsdien ontvankelijk.
6. Aangaande de vrees voor vervolging van de zijde van de Taliban overweegt de rechtbank dat niet aannemelijk is geworden dat eiser in de negatieve belangstelling van de Taliban staat. In 1997 zou eiser op een lijst zijn gezet voor het volgen van een militaire opleiding om daarna te vechten aan de zijde van de Taliban. In 1999 komt eiser bij toeval leden van de Taliban op straat tegen en wordt dan meegenomen en een aantal dagen vastgehouden. De rechtbank acht niet aannemelijk dat eiser vanwege een lijst die twee jaar daarvoor zou zijn opgemaakt, is opgepakt en vastgehouden. Voorts is eiser op redelijk eenvoudige wijze vrijgelaten, zodat niet aannemelijk is dat hij in de bijzondere negatieve belangstelling staat. Dat eiser is medegedeeld dat hij zich na de oogst direct moest melden doet hieraan niet af, nu niet is gebleken dat de Taliban hem gedurende die tijd daadwerkelijk in de gaten heeft gehouden. Bovendien is niet aannemelijk geworden dat op dienstweigering een onevenredige bestraffing dan wel een discriminatoire behandeling staat.
7. Gelet op vorenoverwogene, heeft verweerder terecht overwogen dat eiseres niet in aanmerking komt voor toelating als vluchteling.
8. Op grond van artikel 11, vijfde lid, van de Vw kan het verlenen van een vergunning tot verblijf, daaronder begrepen de vvtv, geweigerd worden op gronden aan het algemeen belang ontleend. Verweerder voert met het oog op de bevolkings- en werkgelegenheidssituatie hier te lande een beleid waarbij vreemdelingen in het algemeen - behoudens verplichtingen welke voortvloeien uit internationale overeenkomsten - slechts voor verlening van een vergunning tot verblijf in aanmerking komen indien met hun aanwezigheid hier te lande een wezenlijk Nederlands belang is gediend of indien sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard.
9. Gelet op hetgeen bij de beoordeling van de asielaanvraag is overwogen, is niet aannemelijk dat eiseres bij gedwongen verwijdering naar Irak een reëel risico loopt te worden blootgesteld aan een behandeling waartegen artikel 3 van het EVRM bescherming beoogt te bieden, zodat eiseres aan die bepaling geen aanspraak op verlening van een vergunning tot verblijf zonder beperkingen kan ontlenen.
10. Evenmin is aannemelijk dat sprake is van klemmende redenen van humanitaire aard die eiser aanspraak geven op verlening van een vergunning tot verblijf. De stelling van eiser dat hij is getraumatiseerd is namelijk niet nader onderbouwd en kan niet tot een ander oordeel leiden.
11. Gezien het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen weigeren eiser een vergunning tot verblijf zonder beperkingen te verlenen.
12. Ten aanzien van eisers beroep op het ama-beleid en zijn stelling dat gezien het vvtv-beleid ten aanzien van Afghanistan eiser feitelijk geen adequate opvang heeft in zijn land van herkomst oordeelt de rechtbank als volgt. Zoals ook beslist is in de uitspraak van de meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 21 mei 2001 (Jub 2001, nr. 12-477, JV 2001/244), is de rechtbank van oordeel dat de vraag naar de aanwezigheid van adequate opvang dient te worden onderscheiden van de omstandigheid dat verweerder voor sommige landen in verband met de algehele situatie aldaar een vvtv-beleid voert, als gevolg waarvan verweerder afgewezen asielzoekers niet naar zo'n land verwijdert. Weliswaar kan in een situatie waarin op zichzelf beschouwd sprake is van adequate opvang terwijl tegelijkertijd sprake is van een vvtv-beleid, een minderjarige op dat moment feitelijk niet terug, maar dit wordt anders wanneer het vvtv-beleid wordt opgeheven; vanaf dat moment kan de adequate opvang immers wel feitelijk gerealiseerd worden.
Vanwege de algehele situatie in Afghanistan heeft eiser een vvtv gekregen. Het enkele feit dat eiser afkomstig is uit een land waarvoor in verband met de algehele situatie een vvtv-beleid geldt, kan niet tot de conclusie leiden dat in dat land geen adequate opvang aanwezig is. Nu blijkens eisers verklaring meerdere familieleden op voor hem bekende adressen woonachtig zijn in Afghanistan, heeft verweerder op goede gronden kunnen besluiten dat eiser adequate opvang heeft.
Aangezien in beroep ex tunc wordt geoordeeld en artikel 83 van de Vw 2000 ingevolge het tweede lid geen toepassing kan vinden met betrekking tot de beschikking omtrent de reguliere ama-verblijfsvergunning, kan de rechtbank geen rekening houden met feiten en omstandigheden die na het bestreden besluit zijn opgekomen.
13. Het beroep is derhalve ongegrond.
14. Voor vergoeding van het betaalde griffierecht of veroordeling van een partij in de kosten die de andere partij in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, bestaat geen aanleiding.
De beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn en in het openbaar uitgesproken op 3 juli 2002 in tegenwoordigheid van mr. M.C.G. Sturkenboom als griffier.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden: 8 juli 2002