ECLI:NL:RBSGR:2002:AE6753

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 00/64754
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Y.A.A.G. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelating van vreemdelingen onder het witte-illegalenbeleid en gebruik van valse documenten

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 2 juli 2002 uitspraak gedaan in een bodemprocedure betreffende de aanvraag van eiser A, geboren in 1965 en van Marokkaanse nationaliteit, om toelating op grond van het witte-illegalenbeleid. Eiser had zich beroepen op dit beleid, maar verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, verwierp de aanvraag op basis van het bezit en gebruik van valse documenten, waaronder een verblijfsvergunning en een tewerkstellingsvergunning. De rechtbank oordeelde dat de valsheid van deze documenten niet was vastgesteld in een proces-verbaal van bevindingen, maar dat verweerder eenvoudig kon nagaan of de documenten vervalst waren door zijn eigen bestanden te raadplegen. Dit leidde tot de conclusie dat nader onderzoek naar de echtheid van de documenten niet nodig was.

Eiser had eerder een aanvraag ingediend voor een terugkeervisum en had ook een aanvraag gedaan voor een vergunning tot verblijf om medische redenen. De rechtbank stelde vast dat eiser niet voldeed aan de voorwaarden van het beleid zoals neergelegd in TBV 1999/23, met name voorwaarde 6, die betrekking heeft op het bezit van valse documenten. Eiser had erkend dat de documenten vals waren en de rechtbank concludeerde dat dit op goede gronden door verweerder was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de tegenwerping aan eiser dat hij niet aan de voorwaarden voldeed, paste binnen de ratio van het beleid, dat gericht is op het wekken van de schijn van legaliteit.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eiser ongegrond, zonder dat er aanleiding was voor vergoeding van griffierechten of proceskosten. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en er stond geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 00/64754 VRWET
inzake: A, geboren op [...] 1965, van Marokkaanse nationaliteit, wonende te B, eiser,
gemachtigde: mr. D.H. Stibbe, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. A.E. Keulemans, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van verweerders ministerie.
I. PROCESVERLOOP
1. Op 1 september 2000 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 7 augustus 2000 waarbij het bezwaar tegen het besluit tot niet-inwilliging, c.q. buitenbehandelingstelling van zijn aanvragen om toelating ongegrond is verklaard.
2. Het beroep is behandeld ter zitting van 11 juni 2002 in aanwezigheid van partijen.
3. Aan het eind van de zitting is het onderzoek gesloten.
II. FEITEN
In dit geding gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
1. Eiser is voor het eerst ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) op 14 januari 1992. In de periode van 27 september 1996 tot 1 april 1997 was eiser niet in de GBA ingeschreven.
2. Sedert 14 januari 1992 beschikt eiser over een sofi-nummer.
3. Eiser is op 22 juni 1999 in Nederland gehuwd met C.
4. Onderhavig beroep is gericht tegen het besluit van verweerder waarbij eisers aanvraag om toelating op grond van het witte-illegalenbeleid niet is ingewilligd en zijn aanvraag om toelating voor verblijf bij echtgenote buiten behandeling is gesteld. Voor zover het beroep is gericht tegen de buitenbehandelingstelling, is dit ter zitting ingetrokken.
5. Eiser heeft op 5 juli 2000 een aanvraag ingediend om verlening van een terugkeervisum. Het in die procedure ingestelde beroep is bij uitspraak van heden door deze rechtbank en zittingsplaats ongegrond verklaard.
6. Eiser heeft op 29 oktober 1998 een aanvraag ingediend om verlening van een vergunning tot verblijf met als doel medische behandeling alsmede wegens klemmende redenen van humanitaire aard. Op het bezwaar in die procedure is nog niet beslist.
III. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN
1. Eiser heeft aangevoerd dat op grond van de ingebrachte getuigenverklaringen en de overgelegde bescheiden, waaronder een kopie volmachtverlening afgegeven door het Marokkaanse Consulaat op 19 december 1991, niet kan worden gezegd dat eiser niet sinds 1 januari 1992 in Nederland verblijft.
Eiser erkent dat hij eerst vanaf 14 januari 1992 over een sofi-nummer beschikt, maar is van mening dat het niet voldoen aan de derde voorwaarde hem niet mag worden tegengeworpen nu de periode waarin hij niet in het bezit was van een sofi-nummer slechts twee weken bedraagt. De valse documenten mogen volgens eiser evenmin worden tegengeworpen, nu hij in eerdere vreemdelingenrechtelijke procedures nooit gebruik heeft gemaakt van die documenten en er bovendien geen proces-verbaal van bevindingen van onderzoek van de documenten is opgemaakt. Eiser heeft zich er voorts op beroepen dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen gebruik is gemaakt van de in het beleid neergelegde afwijkingsbevoegdheid.
2. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser niet voldoet aan de in het TBV genoemde voorwaarden 2 (onafgebroken woonplaats in Nederland sinds 1 januari 1992), 3 (bezit van een sofi-nummer van 1 januari 1992 tot 1 juli 1998) en 6 (bezit danwel gebruik van valse, c.q. vervalste documenten).
IV. OVERWEGINGEN
1. Ingevolge het beleid inzake de toelating van vreemdelingen in het kader van de Tijdelijke regeling witte illegalen als weergegeven in TBV 1999/23, waarop eiser zijn aanvraag heeft gebaseerd, komt een vreemdeling in aanmerking voor toelating indien is voldaan aan een aantal cumulatief geformuleerde voorwaarden.
2. De rechtbank stelt het volgende vast. Niet is in geschil dat de tewerkstellingsvergunning en de verblijfsvergunning die eiser in het verleden in het kader van indiensttreding bij Dirk van den Broek Supermarkten BV heeft gebruikt, vals danwel vervalst waren.
3. De valsheid van de gebruikte documenten -een verblijfsvergunning en een tewerkstellingsvergunning- is niet vastgesteld in een proces-verbaal van bevindingen. Verweerder kon evenwel op eenvoudige wijze, namelijk door raadpleging van de eigen bestanden, nagaan of de betrokken verblijfsvergunning al dan niet was vervalst. De rechtbank is mitsdien van oordeel dat nader onderzoek naar de echtheid van de verblijfsvergunning en de tewerkstellingsvergunning in redelijkheid achterwege heeft kunnen blijven. In het dossier bevindt zich voorts een op ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal van onderzoek bij eisers voormalige werkgever Dirk van den Broek BV, waarin deze verklaart dat eiser destijds de betreffende documenten heeft overgelegd. Voorts heeft verweerder er ter zitting terecht op gewezen dat eiser niet heeft betwist dat deze documenten vals waren. Eiser heeft dit ter zitting desgevraagd ook erkend. Verweerder heeft zich mitsdien op goede gronden op het standpunt kunnen stellen dat eiser niet voldoet aan de zesde voorwaarde als vervat in TBV 1999/23.
4. De rechtbank overweegt ten slotte dat de tegenwerping aan eiser dat hij niet aan genoemde voorwaarde voldoet, past in de ratio van het beleid zoals in TBV 1999/23 is neergelegd, welke ratio gelegen is in het van overheidswege wekken van de schijn van legaliteit. Nu eiser wist dat de documenten waarvan hij zich heeft bediend (ver)vals(t) waren, hebben deze op geen enkele wijze kunnen bijdragen aan het wekken van de schijn van legaliteit.
5. Nu eiser niet voldoet aan voorwaarde 6 van TBV 1999/23 heeft verweerder reeds op die grond kunnen weigeren eisers verzoek om toelating voor te leggen aan de zogenoemde commissie van burgemeesters. Hetgeen ten aanzien van de voorwaarden 2 en 3 is aangevoerd kan en zal de rechtbank dan ook buiten beschouwing laten.
6. Ook hetgeen eiser overigens nog heeft aangevoerd kan er niet toe leiden dat het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
7. Op grond van het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
8. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden dan wel een van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten, is de rechtbank niet gebleken.
V. BESLISSING
De rechtbank
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan en uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2002, door mr. Y.A.A.G. de Vries, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.A. Lammertink, griffier.
Afschrift verzonden op: 5 juli 2002
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.