ECLI:NL:RBSGR:2002:AE6896

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 augustus 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/925358-02
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. de Boer
  • A. Derijks
  • J. Krekel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting in parkeergarage te 's-Gravenhage met aanzienlijke schade

Op 27 augustus 2002 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan brandstichting in een parkeergarage. De verdachte, die op 6 mei 2002 tijdens ongeregeldheden in het centrum van 's-Gravenhage een krant heeft aangestoken en deze tegen een auto heeft gelegd, heeft daarmee aanzienlijke schade veroorzaakt aan de auto en de parkeergarage. De officier van justitie heeft een gevangenisstraf van 21 maanden geëist, waarvan 7 maanden voorwaardelijk, met als bijzondere voorwaarde reclasseringscontact en een verplichte dagbehandeling bij verslavingsreclassering Parnassia. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, De Staat der Nederlanden, tot schadevergoeding van € 48.215,= toegewezen, evenals de vordering van het slachtoffer tot € 2.852,=. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis, en heeft de verplichting tot schadevergoeding opgelegd aan de verdachte. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toegewezen, met een bedrag van € 1.602,=, en heeft bepaald dat in geval van niet-betaling vervangende hechtenis zal worden toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/925358-02
rolnummer 0001
's-Gravenhage, 27 augustus 2002
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in Penitentiair inrichting Haaglanden,
Penitentiair Complex Scheveningen, Unit 2 te ’s-Gravenhage.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 13 augustus 2002.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr R. Heemskerk, is verschenen en gehoord.
Er hebben zich twee benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr J.H. Meulmeester heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en als bijzondere voorwaarde reclasseringscontact in het bijzonder een verplichte dagbehandeling bij verslavingsreclassering Parnassia te ’s-Gravenhage.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij De Staat der Nederlanden tot een bedrag van € 48.215,=.
De officier van justitie heeft voorts geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] tot een bedrag van € 2.852,=.
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 2.852,= subsidiair 39 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer].
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding vermelde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden, waaronder het is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van een ernstig feit.
Op 6 mei 2002 is verdachte, terwijl er in het centrum van ’s-Gravenhage na de gewelddadige aanslag op Pim Fortuyn ongeregeldheden waren uitgebroken, de parkeergarage onder Het Plein ingegaan. In de parkeergarage heeft verdachte uit boosheid over de aanslag op Fortuyn een krant aangestoken en deze tegen het linkervoorwiel van een Smart personenauto gelegd waarna voornoemde auto volledig is uitgebrand. De brand die door de aangestoken Smart is ontstaan heeft voorts aanzienlijke schade toegebracht aan de parkeersgarage en aan een Volvo personenauto die naast het brandende voertuig geparkeerd stond. Een gedeelte van het wegdek van de parkeergarage is gesmolten en ventilatiekanalen zijn door de hevige rookontwikkeling beschadigd.
De rechtbank heeft acht geslagen op het voorlichtingsrapport van de reclassering van A. Bronsgeest d.d. 5 augustus 2001. In het rapport wordt aangegeven dat verdachte problemen heeft met alcoholgebruik. Verdachte kan moeilijk omgaan met zijn emoties en opkomende agressie. In dit kader adviseert de reclassering de rechtbank verdachte een verplicht reclasseringscontact bij de verslavingsreclassering van Parnassia op te leggen. Tevens adviseert de reclassering verdachte als bijzondere voorwaarde een dagbehandeling bij forensisch psychiatrische polikliniek “de Waag” te Utrecht op te leggen om de agressieproblematiek onder controle te krijgen. De rechtbank neemt, anders dan de officier van justitie heeft geëist, beide adviezen van de reclassering over.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op een op naam van verdachte staand uittreksel van het algemeen documentatieregister d.d. 7 mei 2002 waaruit volgt dat verdachte reeds eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Overweging met betrekking tot benadeelde partij Staat der Nederlanden.
Ter terechtzitting heeft de raadsman het verweer gevoerd dat de vordering van de benadeelde partij De Staat der Nederlanden niet aan de vereisten voldoet die door de wet zijn gesteld. Naar mening van de raadsman blijkt onvoldoende uit de stukken dat de heer Blokdijk of de heer Van Bennekom met betrekking tot de vordering zijn gemachtigd De Staat der Nederlanden te vertegenwoordigen, zodat deze vordering reeds hierom zou moeten worden afgewezen.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
Blijkens de machtiging die ter terechtzitting door de heer Van Bennekom aan de rechtbank is overgelegd, de handtekeningen die zowel door de heer Blokdijk en de heer Van Bennekom onder het voegingformulier en andere stukken in het procesdossier zijn geplaatst en voorts al het overige dat ter terechtzitting naar voren is gebracht acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat de heer Van Bennekom gemachtigd was De Staat der Nederlanden met betrekking tot de vordering te vertegenwoordigen.
De raadsman heeft overigens betoogd dat de vordering van de Staat der Nederlanden niet eenvoudig van aard is, gelet op de omvang van die vordering. Ook dit standpunt wordt door de rechtbank verworpen. Immers, de vraag of een vordering al dan niet eenvoudig van aard is, valt niet zonder meer af te leiden uit de omvang van die vordering. De vordering ten dezen is naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en niet ingewikkeld van aard.
De raadsman heeft voorts de vordering en de daartoe begrepen posten als zodanig niet betwist.
De vordering van de benadeelde partij De Staat der Nederlanden.
De Staat der Nederlanden, p/a 2552 ZA te 's-Gravenhage, Architect van Lieflandstraat 10, heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot
€ 48.215,=.
Voorzover de vordering betrekking heeft op het advies van de firma Voorberg BV, de werkzaamheden aan de alarmcentrale door de firma Salvage en het gevorderde percentage aan inkomsten door de Rijksgebouwendienst, zal de rechtbank de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien dit gedeelte van de vordering niet voldoende is onderbouwd en overigens niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
Het overige gedeelte van de vordering is door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd, terwijl die vordering, die eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij dagvaarding aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank bepaalt derhalve dat de benadeelde partij ontvankelijk is in dit gedeelte van haar vordering en zal dit gedeelte van de vordering toewijzen.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer].
[slachtoffer], wonende te [woonplaats], [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 2.852,=.
Voorzover de vordering betrekking heeft op het ontberen van vervoer in de periode tot en met 2 juni 2002, zal de rechtbank de benadeelde partij voor dit gedeelte van de vordering niet ontvankelijk verklaren, aangezien dit gedeelte van de vordering niet voldoende is onderbouwd en overigens de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in het strafgeding.
Het overige gedeelte van de vordering, is door de verdediging niet weersproken, en is door de bij het Voegingsformulier gevoegde bescheiden gestaafd, terwijl die vordering, die eenvoudig van aard is, rechtstreeks - naar uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken - haar grondslag vindt in het bij dagvaarding aan verdachte telastgelegde en bewezenverklaarde feit.
De rechtbank bepaalt derhalve dat de benadeelde partij ontvankelijk is met betrekking tot dit gedeelte zijn vordering en zal dit gedeelte van de vordering toewijzen.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 1.602,= ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer].
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het bij dagvaarding telastgelegde feit heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
OPZETTELIJK BRAND STICHTEN, TERWIJL DAARVAN GEMEEN GEVAAR VOOR GOEDEREN TE DUCHTEN IS;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 7 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarde:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en de aanwijzingen hem te geven door of namens de Stichting Reclassering Nederland, in het bijzonder de verslavingsreclassering van psycho-medisch centrum Parnassia te ‘s-Gravenhage, zolang die instelling zulks nodig acht;
en dat verdachte voorts deel zal nemen aan een agressieregulatietraining bij de forensisch psychiatrische kliniek “De Waag” te Utrecht;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstellingen krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 7 mei 2002,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 10 mei 2002,
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij De Staat der Nederlanden toe en veroordeelt verdachte:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan De Staat der Nederlanden, p/a 2552 ZA ‘s-Gravenhage, Architect van Lieflandstraat 10 een bedrag van
€ 44.742,71 met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is in haar vordering tot schadevergoeding, en dat deze haar vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
wijst voorts de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] toe en veroordeelt verdachte:
om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer], wonende te [woonplaats], [adres], een bedrag van € 1.602,= met veroordeling tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot deze uitspraak begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk is in zijn vordering tot schadevergoeding, en dat deze zijn vordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot
€ 1.602,= ten behoeve van de benadeelde partij genaamd [slachtoffer];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 31 dagen;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs De Boer, voorzitter,
Derijks en Krekel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Blommesteyn, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 augustus 2002.