ECLI:NL:RBSGR:2002:AE7265
Rechtbank 's-Gravenhage
- Kort geding
- J.S.W. Holtrop
- Rechtspraak.nl
Vonnis in kort geding over de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf en de opschortende werking van een gratieverzoek
In deze zaak, gewezen door de Rechtbank 's-Gravenhage op 18 april 2002, betreft het een kort geding waarin eiser, thans gedetineerd, vordert dat de verdere executie van zijn gevangenisstraf wordt verboden totdat op zijn gratieverzoek is beslist. Eiser was eerder veroordeeld door de rechtbank Amsterdam tot een gevangenisstraf van twaalf maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, en heeft zich niet gemeld voor de tenuitvoerlegging van deze straf. Eiser stelt dat de maatregelen die de Staat der Nederlanden jegens hem heeft genomen onrechtmatig zijn en dat zijn gratieverzoek opschortende werking zou moeten hebben op de tenuitvoerlegging van de straf.
De rechtbank overweegt dat volgens artikel 558a van het Wetboek van Strafvordering een gratieverzoek de tenuitvoerlegging van de straf opschort, mits het verzoek betrekking heeft op een onherroepelijk vonnis met een veroordeling tot een vrijheidsstraf van zes maanden of minder, die voorwaardelijk was opgelegd. De Staat der Nederlanden betwist echter dat eiser zich niet aan de tenuitvoerlegging heeft onttrokken, aangezien hij niet is verschenen op de oproep om zich te melden in de gevangenis. De rechtbank oordeelt dat de gedaagde partij, de Staat, terecht stelt dat de tenuitvoerlegging van de straf geacht moet worden te zijn aangevangen op het moment dat de mededeling met de melddatum aan eiser is verzonden.
De voorzieningenrechter concludeert dat eiser zich aan de tenuitvoerlegging heeft onttrokken en dat zijn gratieverzoek geen opschortende werking heeft. De vordering van eiser wordt afgewezen en hij wordt veroordeeld in de kosten van het geding. De uitspraak is gedaan door mr. J.S.W. Holtrop en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.