ECLI:NL:RBSGR:2002:AE7817

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
13 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09/925400-02
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Donker
  • M. Drop
  • J. Kuijer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dwang en misleiding tot prostitutie van minderjarige meisjes

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 13 september 2002 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het in de prostitutie brengen van drie minderjarige meisjes. De verdachte, geboren in Turkije en thans gedetineerd in Rotterdam, heeft in de periode van 1 oktober 2000 tot en met 22 mei 2002 de meisjes bij zich in huis genomen. Door middel van geweld, bedreiging en misleiding heeft hij hen gedwongen zich te prostitueren. De meisjes werden onder druk gezet om het verdiende geld aan de verdachte af te geven en hun bewegingsvrijheid werd ernstig beperkt. De rechtbank oordeelde dat de verdachte blijk gaf van minachting voor de lichamelijke integriteit van jonge vrouwen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld op basis van verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waaronder artikel 250a, dat betrekking heeft op het dwingen tot prostitutie. De verdachte is in verzekering gesteld op 22 mei 2002 en in voorlopige hechtenis op 24 mei 2002. Tijdens de zitting op 30 augustus 2002 heeft de officier van justitie een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. De verdediging voerde aan dat een belastende verklaring van een van de meisjes niet als bewijs mocht worden gebruikt, maar de rechtbank verwierp dit verweer.

De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig is aan de hem ten laste gelegde feiten. De strafmotivering hield rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, wordt in mindering gebracht op de opgelegde straf. De rechtbank sprak de verdachte vrij van andere ten laste gelegde feiten die niet bewezen konden worden.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/925400-02
rolnummer 0003
's-Gravenhage, 13 september 2002
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (Turkije),
wonende te [woonplaats], [adres],
thans gedetineerd in Penitentiaire Inrichting Rijnmond,
Huis van Bewaring "De Schie" te Rotterdam.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 30 augustus 2002.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr C.J. Noppen, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Meulmeester heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij gewijzigde dagvaarding onder 1 primair, 2 primair en 3 primair telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
Bewijsoverweging.
Ter terechtzitting heeft de raadsman van de verdachte aangevoerd dat [betrokkene1] op 22 mei 2002 een belastende verklaring jegens zijn cliënt heeft afgelegd. De raadsman betoogt dat [betrokkene] geen aangifte heeft gedaan en heden niet meer achter haar verklaring staat. Nu de verklaring niet is gekenmerkt als getuigenverklaring in de kop van het proces-verbaal dient, naar mening van de raadsman, de verklaring te worden uitgesloten van het bewijs.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman. Zij overweegt dat de door de raadsman bedoelde verklaring is opgenomen in een proces-verbaal dat in de wettelijke vorm is opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten, welk proces-verbaal hun mededeling bevat van een door hen zelf waargenomen omstandigheid, te weten bedoelde verklaring van [betrokkene1]. Dit proces-verbaal is op grond van artikel 339, juncto 344 onder 1, sub 2, aan te merken als wettig bewijsmiddel. Daaraan doet niet af dat in dit proces-verbaal niet is vermeld in welke hoedanigheid de verklaring is afgelegd.
De bewijsmiddelen.
P.M.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen -elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft- staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij gewijzigde dagvaarding onder 1 primair, 2 primair en 3 primair vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht -en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad- de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijf oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt met betrekking tot de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf het volgende overwogen.
Verdachte heeft op tijdstippen in de periode van 1 oktober 2000 tot en met 22 mei 2002 drie meisjes genaamd [betrokkene1], [betrokkene2] en [betrokkene3] bij zich in huis genomen en hen vervolgens, door middel van geweld, bedreiging met geweld en misleiding, in de prostitutie gebracht. Verdachte is met de drie meisjes een relatie begonnen waarna zij later feitelijk onder druk werden gezet zich te prostitueren. Het verdiende geld dienden zij aan de verdachte af te geven. De meisjes werden in hun bewegingsvrijheid beperkt doordat verdachte mee ging naar de klanten en altijd in de buurt bleef. Voorts deinsde verdachte er niet voor terug de meisjes op te sluiten, fysiek te mishandelen en verbaal te bedreigen. Door deze gewelddadige en bedreigende handelwijze heeft verdachte, naar oordeel van de rechtbank, blijk gegeven van zijn minachting voor jonge vrouwen en hun lichamelijke integriteit.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op een op verdachtes naam staand Uittreksel van het Algemeen Documentatieregister d.d. 24 mei 2002 waaruit blijkt dat verdachte zich reeds eerder schuldig heeft gemaakt aan en is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder bedreiging.
Het hiervoor overwogene alsmede de houding van de verdachte waaruit blijkt dat hij kennelijk het kwalijke van zijn handelen niet inziet, brengen de rechtbank ertoe een zwaardere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Om te bevorderen dat verdachte zich in de toekomst van dergelijk handelen onthoudt, zal de rechtbank wel het maximaal mogelijke gedeelte daarvan voorwaardelijk opleggen.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 57 en 250a van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij gewijzigde dagvaarding onder 1 primair, 2 primair en 3 primair telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair:
DOOR GEWELD EN ANDERE FEITELIJKHEDEN EEN ANDER DWINGEN EN DOOR MISBRUIK VAN UIT FEITELIJKE VERHOUDINGEN VOORTVLOEIEND OVERWICHT EN DOOR MISLEIDING EEN ANDER BEWEGEN ZICH BESCHIKBAAR TE STELLEN TOT HET VERRICHTEN VAN SEKSUELE HANDELINGEN MET EEN DERDE TEGEN BETALING, MEERMALEN GEPLEEGD;
ten aanzien van feit 2 primair:
DOOR GEWELD EN ANDERE FEITELIJKHEDEN EN DOOR BEDREIGING MET GEWELD EN ANDERE FEITELIJKHEDEN EEN ANDER DWINGEN EN DOOR MISBRUIK VAN UIT FEITELIJKE VERHOUDINGEN VOORTVLOEIEND OVERWICHT EN DOOR MISLEIDING EEN ANDER BEWEGEN ZICH BESCHIKBAAR TE STELLEN TOT HET VERRICHTEN VAN SEKSUELE HANDELINGEN MET EEN DERDE TEGEN BETALING, MEERMALEN GEPLEEGD;
ten aanzien van feit 3 primair:
DOOR GEWELD EN ANDERE FEITELIJKHEDEN EN DOOR BEDREIGING MET GEWELD EEN ANDER DWINGEN EN DOOR MISBRUIK VAN UIT FEITELIJKE VERHOUDINGEN VOORTVLOEIEND OVERWICHT EN DOOR MISLEIDING EEN ANDER BEWEGEN ZICH BESCHIKBAAR TE STELLEN TOT HET VERRICHTEN VAN SEKSUELE HANDELINGEN MET EEN DERDE TEGEN BETALING, MEERMALEN GEPLEEGD;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 10 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op : 22 mei 2002,
in voorlopige hechtenis gesteld op : 24 mei 2002,
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Donker, voorzitter,
Drop en Kuijer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Blommesteyn, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 september 2002.
mr Drop is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.