ECLI:NL:RBSGR:2002:AE8046

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
30 juli 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
AWB 02/56728
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • F. Salomon
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige bewaring van een Roemeense vreemdeling na vrijspraak

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 30 juli 2002 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel van bewaring van eiser, een Roemeense vreemdeling. Eiser was op 11 juli 2002 vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, maar werd op 23 juli 2002 in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelde dat de grond voor de bewaring, namelijk een eerdere veroordeling in 2000, onvoldoende was gespecificeerd en dat het belang van de openbare orde niet de bewaring van eiser vorderde. De rechtbank stelde vast dat het paspoort van eiser bij de politie berustte, waardoor de vrije termijn die hem als niet-visumplichtige Roemeen toekwam, niet verviel. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de opheffing van de bewaring, ingaande 30 juli 2002. Tevens werd de Staat der Nederlanden veroordeeld tot schadevergoeding van € 665,-- voor de onterecht opgelegde maatregel en tot vergoeding van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 644,--. De uitspraak werd gedaan door mr. F. Salomon, voorzitter, en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van P. Deinum, griffier.

Uitspraak

Rechtbank te 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
op grond van artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 94 en 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
reg. nr.: AWB 02/56728 VRONTN
IND-nr.: 9404.13.0136
inzake: A, geboren op [...] 1970 van (gestelde) Roemeense nationaliteit, verblijvende op het Politiebureau te Amsterdam, eiser,
gemachtigde: mr. E.M. van de Sande Bakhuijzen, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. L. Verhaegh, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Op 23 juli 2002 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid onder a, van de Vw 2000 in bewaring gesteld. Bij beroepschrift van 23 juli 2002 heeft de gemachtigde van eiser beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder tot oplegging van de vrijheidsontnemende maatregel. Daarbij is opheffing van de maatregel tot bewaring gevorderd, alsmede toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 30 juli 2002. Eiser is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig dhr. C.A. Colceru als tolk in de Roemeense taal.
II. OVERWEGINGEN
Eiser heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. Eiser is op onjuiste gronden in bewaring gesteld. Op 11 juli 2002 heeft de politierechter namelijk de zaak van eiser met parketnummer 13/ 057541-02 ter zitting behandeld en is eiser vrijgesproken van al het hem ten laste gelegde. De voorlopige hechtenis is toen opgeheven. Nu eiser op 11 juli 2002 strafrechtelijk in vrijheid is gesteld, was er geen grond om de strafrechtelijke detentie van eiser tot 23 juli 2002 te continueren.
Eiser zou niet over een paspoort met visum beschikken en vanwege, onder meer, deze reden in vreemdelingenbewaring zijn gesteld. Zijn paspoort heeft echter vanaf het moment van aanhouding bij de politie te Amstelveen gelegen. Roemenen hoeven niet langer over een visum te beschikken. Zij dienen zich wel aan de melden bij de politie teneinde gebruik te kunnen maken van de vrije termijn. Bij veel mensen is dit niet bekend. De Vreemdelingendienst te Amsterdam heeft zijn aanpak om die reden gewijzigd. Ingeval een niet-visumplichtig persoon, die zich niet bij de politie heeft aangemeld, met een geldig paspoort wordt aangetroffen, wordt deze in de gelegenheid gesteld dit alsnog te doen; van inbewaringstelling wordt dan afgezien. Dit beleid had ook op eiser toegepast moeten worden.
Subsidiair had de bewaring opgeheven moeten worden op 23 juli 2002. Op die datum heeft eiser, blijkens het formulier M110-A en de informatie die op 29 juli 2002 (antwoord op vraag 17) door verweerder overgelegd is, namelijk aangegeven het land zelf te willen verlaten.
Daarnaast heeft eiser, vanuit praktische overwegingen, dringend zijn agenda en twee mobiele telefoons nodig die in beslag zijn genomen, dit met het oog op zijn vertrek op 31 juli 2002.
Verweerder heeft het volgende -zakelijk weergegeven- aangevoerd. Eiser is eerst op 23 juli 2002 vrijgelaten uit zijn strafrechtelijke detentie, omdat er nog twaalf dagen straf resteerde als gevolg van een veroordeling van twee jaar geleden. De inbewaringstelling van eiser berust, naast het feit dat hij veroordeeld is terzake een misdrijf, ook op andere gronden. Het, door eiser aangehaalde, nieuwe beleid ten aanzien van het aanmelden bij de Vreemdelingendienst is verweerder niet bekend. Daarnaast had eiser, gelet op zijn eerdere verblijf, op de hoogte moeten zijn van het feit dat hij zich dient te melden. Eiser is al drie keer eerder uitgezet, wat niet duidt op een bereidheid van eiser om zelf te vertrekken. Voorts merkt verweerder op dat hij melding zal maken van het feit dat eiser de hierboven genoemde bezittingen graag terug wil hebben voor zijn uitzetting.
De rechtbank overweegt het volgende.
De rechtbank stelt vast dat de maatregel van bewaring is gegrond op de omstandigheid dat eiser veroordeeld is terzake een misdrijf, niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 Vreemdelingenbesluit 2000, zich niet bij de Korpschef aangemeld heeft, geen vaste woon-of verblijfplaats heeft en dat hij eerder niet rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
Aangezien onweersproken is dat eiser op 11 juli 2002 is vrijgesproken kan de in het besluit tot bewaring opgenomen grond "veroordeeld is terzake een misdrijf" slechts betrekking hebben op een eerdere veroordeling in 2000. De rechtbank is van oordeel dat nu niet nader gespecificeerd is welk delict of welke delicten aan deze veroordeling ten grondslag liggen, onvoldoende is komen vast te staan dat het belang van de openbare orde de bewaring van eiser vorderde. Aangezien ter zitting is komen vast te staan dat het paspoort van eiser zich bij de politie bevond, is de vrije termijn die hem als niet-visumplichtige Roemeen op grond van artikel 12 van de Vw 2000 toekwam, niet wegens gevaar voor de openbare orde komen te vervallen.
De bewaring van eiser berust derhalve op foutieve gronden en is dan ook onrechtmatig te achten. De overige gronden staan aan het rechtmatig verblijf van eiser niet in de weg zodat deze evenmin de bewaring kunnen rechtvaardigen.
Hieruit volgt dat de toepassing van de vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met artikel 59 van de Vw 2000. Derhalve wordt het beroep gegrond verklaard en wordt de opheffing van de bewaring bevolen, ingaande 30 juli 2002.
De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding eiser ten laste van de Staat der Nederlanden een vergoeding als bedoeld in artikel 106 van de Vw 2000 toe te kennen en wel tot een bedrag van 95,-- euro per dag dat eiser op een politiebureau ten onrechte aan de vrijheidsontnemende maatregel onderworpen is geweest, derhalve in totaal € 665,-- euro (7 dagen a € 95,--euro).
Gelet op het vorenstaande is er voorts aanleiding om verweerder als in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op 644,-- euro als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
III. BESLISSING:
De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt dat de bewaring ingaande 30 juli 2002 wordt opgeheven;
- veroordeelt de Staat der Nederlanden tot vergoeding van de schade, groot 665,-- euro (zegge: zeshonderd vijfenzestig euro), te betalen door de griffier van de rechtbank aan eiser;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag groot € 644,-- euro (zegge: zeshonderd vierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier van deze rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Salomon, voorzitter, en door deze in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2002, in tegenwoordigheid van P. Deinum, griffier.
Afschrift verzonden op: 9 augustus 2002
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). Ingevolge artikel 69, derde lid, van de Vw 2000 bedraagt de termijn voor het instellen van hoger beroep één week. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.