Rechtbank 's-Gravenhage
nevenvestigingsplaats Haarlem
voorzieningenrechter
artikel 8:81 Algemene wet bestuursrecht (Awb)
artikel 71 Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg.nr: AWB 02 / 32780 MVV H
inzake: A, geboren op [...] 1962, van Ghanese nationaliteit, verzoeker,
gemachtigde: mr. M. Tjebbes, advocaat te Amsterdam,
tegen: de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. M.A. Eckhardt, werkzaam bij de onder de Minister van Justitie ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Gravenhage.
1. GEGEVENS INZAKE HET GEDING
1.1 Aan de orde is het verzoek om voorlopige voorziening van 26 april 2002 hangende de behandeling van het bezwaarschrift van 26 april 2002 van verzoeker gericht tegen het niet tijdig beslissen op de aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopige verblijf (hierna: mvv).
1.2 Verzocht wordt om een voorlopige voorziening te treffen inhoudende dat aan verzoeker een mvv overeenkomstig zijn verzoek zal dienen te worden afgegeven, dan wel dat verzoeker zal dienen te worden beschouwd als te zijn in het bezit van een mvv; althans dat verweerder binnen een week na de datum waarop het onderhavige verzoek zal zijn beslist met betrekking tot de (afgifte van de) mvv een beslissing zal moeten nemen, met inachtneming van hetgeen door de voorzieningenrechter ten aanzien van de identiteitsvaststelling van verzoeker mocht zijn bepaald.
1.3 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.
1.4 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 6 juni 2002. Ter zitting hebben verzoeker en verweerder bij monde van hun gemachtigden hun standpunten nader uiteengezet. Tevens was ter zitting aanwezig de echtgenote van verzoeker, B (hierna: referente).
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan -onder meer- indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Uit de stukken blijkt dat referente op 10 mei 2001 ten behoeve van verzoeker een aanvraag heeft ingediend om verlening van een mvv. De Minister van Buitenlandse Zaken, namens de Minister, het hoofd van de Visadienst, namens deze P. Laats, heeft bij schrijven van 21 december 2001 aan de gemachtigde van verzoeker alsmede aan referente medegedeeld dat aan de diplomatieke vertegenwoordiging te Accra, Ghana, te kennen is gegeven dat geen bezwaar bestaat tegen de afgifte van een mvv aan verzoeker. In het schrijven is verder in overweging gegeven verzoeker er op te wijzen dat hij de mvv binnen zes maanden na dagtekening van de beslissing dient af te halen bij de Nederlandse vertegenwoordiging te Accra en dat hij binnen zes maanden gebruik dient te maken van deze machtiging om Nederland in te reizen. Verzoeker dient in het bezit te zijn van een geldig paspoort. Tot slot is er in het schrijven op gewezen dat alsnog kan worden afgezien van afgifte van een mvv indien nader bekend geworden feiten en omstandigheden dit in de weg staan.
2.3 Uit de stukken blijkt voorts dat verzoeker op 25 februari 2002 aan de Nederlandse vertegenwoordiging te Accra een uittreksel uit het geboorteregister ter legalisatie heeft aangeboden. Bij besluit van verweerder van 19 april 2002 is de legalisatie geweigerd op grond van het feit dat de juistheid van de gegevens op de geboorteakte niet bevestigd kon worden.
2.4 Op 26 april 2002 is namens verzoeker een bezwaarschrift ingediend, waarin is aangevoerd dat verzoeker omstreeks 10 januari 2002 bij de Nederlandse vertegenwoordiging een aanvraag tot verlening van een mvv heeft ingediend en dat nog immer niet op die aanvraag is beslist. Het plaatsvervangend hoofd van de consulaire Afdeling van de Nederlandse ambassade te Accra deelt bij schrijven van 29 april 2002 aan de gemachtigde mede dat het bericht dat de Visadienst geen bezwaar heeft tegen de afgifte van een mvv weliswaar is ontvangen, doch dat een mvv-aanvraag (inclusief bijbehorende bescheiden) nimmer door verzoeker is ingediend. Verder wordt in het schrijven opgemerkt dat in voorkomende gevallen geadviseerd wordt om de uitkomst van de legalisatieaanvraag af te wachten alvorens de mvv-aanvraag in te dienen. Verzoeker heeft naar het zich laat aanzien het advies om te wachten met het indienen van zijn aanvraag opgevolgd, aldus het schrijven van 29 april 2002. Naar aanleiding van laatstgenoemd schrijven heeft de gemachtigde van verzoeker op 29 april 2002 alsnog ten behoeve van verzoeker een aanvraag tot verlening van een mvv bij de Nederlandse vertegenwoordiging te Accra ingediend.
2.5 Bij schrijven van 21 mei 2002 heeft de gemachtigde van verzoeker te kennen gegeven dat in tegenstelling tot eerdere aannames, verzoeker reeds op 28 december 2001 een mvv-aanvraag heeft ingediend bij de Nederlandse ambassade te Accra. Ter onderbouwing van deze stelling heeft de gemachtigde een schrijven van 16 mei 2002 van de ambassade meegezonden. In dit schrijven wordt bevestigd dat verzoeker op 28 december 2001 een visum aanvraag heeft ingediend die geregistreerd staat onder nummer NLDACC200110478, aldus de gemachtigde.
2.6 Verweerder stelt zich, zoals uit het betoog van de gemachtigde van verweerder ter zitting is gebleken op het standpunt dat er nog steeds geen mvv-aanvraag bij de Nederlandse vertegenwoordiging te Accra is gedaan en dat mitsdien een beslissing op een aanvraag niet valt te verwachten. Het bezwaarschrift is dan ook voortijdig ingediend. De brief van 16 mei 2002 bevat de mededeling dat alvorens op een mvv-aanvraag kan worden beslist, eerst een gelegaliseerde geboorteakte overgelegd dient te worden, aldus verweerder.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.7 In hoofdstuk B1/1.1.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc2000) is bepaald dat indien in beginsel geen bezwaar bestaat tegen verblijf van de vreemdeling, het hoofd van de Visadienst de desbetreffende vertegenwoordiging van Nederland in het buitenland machtigt om een mvv af te geven wanneer de betrokken vreemdeling daartoe een aanvraag indient.
2.8 In de door gemachtigde overgelegde brief van de Nederlandse ambassade van 16 mei 2002 is onder meer het volgende opgenomen:
"I herewith confirm that on 28-12-2001 you submitted your visa application at the Netherlands Embassy in Accra. Your application nummer is NLDACC200110478."
Anders dan verweerder is de voorzieningenrechter van oordeel dat hieruit blijkt dat verzoeker op 28 december 2001 een mvv-aanvraag bij de Nederlandse vertegenwoordiging te Accra heeft ingediend. Uit de inhoud van de brief blijkt dat verweerder van oordeel is dat de aanvraag niet volledig is, immers gedurende een termijn van vijf weken wordt verzoeker in de gelegenheid gesteld om de aanvraag aan te vullen met een"legalised birthcertificate". De aanvraag zal bij ontbreken van dit document ingevolge de artikelen 4:5 en 4:15 Awb worden afgewezen, aldus de brief van 16 mei 2002.
2.9 Zoals blijkt uit hetgeen onder 2.3 is overwogen, heeft verweerder op het moment dat verzoeker bij brief van 16 mei 2002 is gewezen op het ontbreken van een gelegaliseerde geboorteakte en de procedure van de artikelen 4:5 en 4:15 van de Awb, reeds geweigerd de op 25 februari 2002 door verzoeker ter legalisering aangeboden geboorteakte te legaliseren.
2.10 Hoewel de Awb geen termijn geeft waarbinnen verweerder om aanvulling van de aanvraag op voet van artikel 4:5 Awb kan vragen en het bestuursorgaan ook na het verstrijken van de voor het nemen van een besluit beschikbare termijn de aanvrager kan uitnodigen tot het aanvullen van de aanvraag staat zulks niet in de weg aan het intreden van de mogelijkheid voor de aanvrager een fictieve weigering aan te nemen en voorziening te vragen.
2.11 Onder voornoemde omstandigheden is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter op de aanvraag van 28 december 2001 niet binnen de termijn van artikel 4:13 Awb (maximaal acht weken) beslist en is het bezwaarschrift van 26 april 2002 gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet, zoals verweerder ter zitting heeft betoogd, voortijdig ingediend.
2.12 Gelet op het vorenoverwogene en gelet op het advies van de Visadienst van 21 december 2001, ziet de voorzieningenrechter aanleiding een voorlopige voorziening te treffen in dier voege dat verweerder opgedragen zal worden binnen een termijn van één week na verzending van deze uitspraak een beslissing op de aanvraag van 28 december 2001 te nemen.
2.12 Voor zover verzoeker heeft verzocht een inhoudelijk oordeel te geven, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het met toepassing van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb indienen van bezwaar tegen het uitblijven van een beslissing primair een procedureel middel is om een bestuursorgaan tot besluitvorming te bewegen. Het bestuursorgaan zal in het algemeen en ook in het onderhavige geval nog een reële beslissing dienen te nemen, waartegen de nodige rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. In de Awb is niet bepaald dat het niet tijdig beslissen op een bepaalde wijze materieel moet worden geduid. Evenmin is in de Vreemdelingenwet 2000 ter zake een bepaling opgenomen. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen reden de zaak inhoudelijk te beoordelen en een verdergaande voorziening te treffen.
2.13 In dit geval ziet de voorzieningenrechter aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten, zulks met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De kosten zijn op voet van het bepaalde in het bovengenoemde Besluit vastgesteld op €644,-- euro (1punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.14 De voorzieningenrechter ziet tevens aanleiding om met toepassing van artikel 8:82, vierde lid, Awb, te bepalen dat verweerder aan verzoeker het voor het verzoek om voorlopige voorziening betaalde griffierecht ad 109,-- euro zal vergoeden.
3.1 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
3.2 bepaalt dat verweerder binnen een termijn van één week na verzending van deze uitspraak een beslissing op de aanvraag van 28 december 2001 neemt;
3.3 wijst het meer of anders verzochte af;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,-- euro onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan verzoeker moet voldoen;
3.5 wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door verzoeker betaalde griffierecht ad € 109,-- euro.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, voorzieningenrechter, en uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2002, in tegenwoordigheid van mr. M. Geschiere als griffier.
afschrift verzonden op: 10 juni 2002
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.