ECLI:NL:RBSGR:2002:AE8186

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09-017026/02
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Elkerbout
  • W. Wattel
  • J. Wapenaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van valsheid in geschrift en opzettelijk onjuist doen van belastingaangifte

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 27 september 2002 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van valsheid in geschrift en het opzettelijk onjuist doen van belastingaangifte. De verdachte, die werkzaam was als controleur loonbelasting, had kennis van valsheden in de loonadministratie en voerde opdrachten uit die verband hielden met deze valsheden. De raadsman van de verdachte voerde aan dat zijn cliënt onder druk stond en dat hij niet anders kon dan meewerken aan de onrechtmatige praktijken. De rechtbank verwierp dit verweer, omdat uit het onderzoek bleek dat de verdachte voldoende vrijheid had om zelfstandig beslissingen te nemen en niet onder druk stond van zijn superieuren.

De rechtbank overwoog verder dat de verdachte, ondanks zijn kennis van de malversaties, geen maatregelen had genomen om deze te stoppen en stelselmatig onjuiste aangiften had gedaan. De verdachte had verklaard dat hij de bedragen van de af te dragen loonbelasting had geschat en dat hij van plan was om deze later recht te trekken, maar hij was niet in staat om dit te doen omdat hij niet meer in dienst was bij het uitzendbureau. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op de hoogte moest zijn van de relevante wetgeving en dat er geen sprake was van verontschuldigbare dwaling.

De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan het medeplegen van valsheid in geschrift en het opzettelijk onjuist doen van belastingaangifte, en legde een werkstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden op, met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een derde telastgelegde feit, omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid bij de organisatie die de misdrijven pleegde. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van werknemers om zich te onthouden van deelname aan onrechtmatige praktijken, zelfs als zij onder druk staan.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09-017026/02
's-Gravenhage, 27 september 2002.
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 3, 9, 10, 11 en 13 september 2002.
De verdachte, bijgestaan door de raadsman mr Spong, is verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr Van Dis-Setz heeft gevorderd dat verdachte terzake van het hem bij dagvaarding onder 1, 2 en 3 telastgelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij dagvaarding onder 3 is telastgelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daarbij het volgende.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat verdachte heeft deelgenomen aan vergaderingen tussen [eigenaar uitzendbureau] en de vier grote opdrachtgevers van Uitzendbureau [uitzendbureau]. De rechtbank acht bewezen dat tijdens deze vergaderingen afspraken zijn gemaakt over het vernietigen van primaire en originele urenlijsten en over het opmaken resp. voorhanden hebben van valse factuur-urenstaten, een en ander met het doel om aan het zicht van controlerende instanties te onttrekken dat in de (loon)administratie van Uitzendbureau [uitzendbureau] werknemers in dienst van dat Uitzendbureau niet of niet volledig werden opgenomen en/of loonbetalingen geheel of gedeeltelijk geboekt werden op naam en/of sofi-nummer van andere - al dan niet bij dat Uitzendbureau in dienst zijnde - personen dan de personen die werkelijk werkzaamheden hadden verricht. Er is echter geen bewijs aanwezig dat verdachte een aandeel heeft gehad in dan wel ondersteund heeft gedragingen, die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van voormeld oogmerk van de organisatie. Daarbij moet in aanmerking worden genomen dat het overleg tussen [eigenaar uitzendbureau] en de vier grote opdrachtgevers reeds bestond op het moment dat verdachte zijn werkzaamheden bij Uitzendbureau [uitzendbureau] aanving en dat tijdens het overleg ook vele andere - legitieme - zaken werden besproken. Uit de stukken blijkt verder niet dat tijdens deze vergaderingen in aanwezigheid van verdachte over het vernietigen van urenlijsten is gesproken. Uit aantekeningen van de vergaderingen op 31 mei 2000 en 23 augustus 2000 blijkt wel dat is besproken dat verdachte zou proberen het "probleem verboeken te begeleiden zodat circa 80% van de juiste mensen bij het juiste bedrijf worden verboekt" respectievelijk dat verdachte met [eigenaar uitzendbureau] zou opnemen dat hij onderaannemers voor teveel uren verboekte ("70 uren is veel te veel, 50-55 uren is max"). Verdachte heeft echter verklaard dat hieraan nimmer uitvoering is gegeven, en bewijs van het tegendeel ontbreekt. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die tot oogmerk had het plegen van misdrijven.
De bewijsmiddelen.
P.M.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 1 telastgelegde.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de telastgelegde strafbare handelingen met betrekking tot het ten onrechte opnemen in de administratie van de onkostenvergoeding (tweede gedachtenstreepje) dat pas is begonnen met het opnemen van deze onkostenvergoeding in de loonadministratie op een moment dat verdachte niet meer voor BDO en/of Uitzendbureau [uitzendbureau] werkzaam was, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de bewezenverklaarde periode waarin verdachte de bewezenverklaarde strafbare handelingen heeft verricht dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte eerder dan 31 mei 2000 rechtens relevante kennis droeg van het feit dat in de loonadministratie door werknemers gewerkte uren deels werden verantwoord op naam en sofi-nummer van anderen.
Bewijsoverweging ten aanzien van het onder 2 telastgelegde.
De rechtbank overweegt dat verdachte consequent als basis voor zijn schattingen van de hoogte van de af te dragen loonbelasting is uitgegaan van gegevens over het jaar 1998, waarvan hij in elk geval vanaf eind 1999/begin 2000 wist dat deze te laag waren en derhalve zouden resulteren in een te laag bedrag.
Gelet voorts op hetgeen hiervoor ten aanzien van het onder 1 telastgelegde feit is overwogen, leidt een en ander er toe dat niet kan worden bewezen dat verdachte de onder (a) genoemde aangifte opzettelijk onjuist heeft gedaan.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 2 vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de telastlegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de telastlegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Verweer overmacht en/of arbeidsrechtelijke noodtoestand.
De raadsman heeft zich namens verdachte beroepen op overmacht en/of arbeidsrechtelijke noodtoestand en daartoe aangevoerd dat zijn cliënt weliswaar kennis had van valsheden in de loonadministratie, doch dat hij hieraan noodgedwongen heeft meegewerkt omdat hij, als ondergeschikte, niet anders kon dan opdrachten uitvoeren en van hem voorts niet kon worden verwacht dat hij direkt ontslag zou nemen.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte, in het bijzonder ten aanzien van het opzetten en voeren van de loonadministratie, een grote mate van vrijheid van handelen had. Verdachte voerde niet slechts specifieke, hem door zijn superieuren gegeven opdrachten uit, maar was in de gelegenheid zelfstandig beslissingen te dien aanzien te nemen. Van enige druk op verdachte van de zijde van zijn superieuren is niet gebleken.
Verweer ontslag van alle rechtsvervolging wegens verontschuldigbare dwaling.
De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsman aldus, dat hij zich namens zijn cliënt beroept op verontschuldigbare dwaling en daartoe heeft aangevoerd dat zijn cliënt de bedragen van de af te dragen loonbelasting heeft geschat, dat het zijn bedoeling was de te weinig afgedragen bedragen later middels een zogenaamde suppletie recht te trekken, doch dat hij hiertoe niet meer in de gelegenheid is geweest doordat hij op dat latere moment niet meer bij BDO in dienst was en geen werkzaamheden meer voor Uitzendbureau [uitzendbureau] verrichte, zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft tegenover de Fiod verklaard onder andere werkzaam te zijn geweest als controleur loonbelasting voor Belastingdienst Grote Ondernemingen Rotterdam, als looninspecteur bij het GAK en bij het Regionaal Interdisciplinair Fraudeteam en de nodige expertise op het terrein van administraties, loonbelastingen en controletechnieken te hebben. Gelet op het vorenstaande mag verdachte op de hoogte geacht worden te zijn met de inhoud van de inkeerbepaling van artikel 69, 3e lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, meer in het bijzonder de bepaling dat het recht op strafvervolging wegens het opzettelijk onjuist doen van belastingaangifte slechts dan vervalt, indien de schuldige alsnog een juiste en volledige aangifte doet vóórdat de indiener daarvan weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de onjuistheid bij de betreffende ambtenaren bekend is. Van (verontschuldigbare) dwaling is derhalve geen sprake.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden, waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals van een en ander tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank overweegt voorts met betrekking tot de op te leggen straffen als volgt.
Uitzendbureau [uitzendbureau] heeft gedurende een forse periode, stelselmatig door werknemers gewerkte uren in de loonadministratie geboekt op namen/sofi-nummers van andere werknemers. Op grond van deze onjuiste gegevens heeft zij vervolgens, dientengevolge onjuiste, aangiften loonbelasting en premie volksverzekeringen gedaan, ten gevolge waarvan te weinig belasting werd geheven.
Verdachte is door zijn werkgever, BDO Walgemoed CampsObers, bij Uitzendbureau [uitzendbureau] te werk gesteld om de loonadministratie op orde te brengen en de aangiften van de loon- en omzetbelasting te verzorgen. Hij was in de bewezenverklaarde periode op de hoogte van het feit dat malversaties plaatsvonden. Verdachte heeft, toen hij van deze malversaties op de hoogte raakte, hiervan weliswaar melding gemaakt aan zijn superieur, doch heeft geen maatregelen ter bestrijding daarvan getroffen en is in feite daaraan blijven meewerken.
Daarnaast heeft hij de aangiften loonbelasting stelselmatig geschat tot (veel) te lage bedragen.
Door aldus te handelen heeft verdachte er aan bijgedragen dat de Nederlandse fiscus en daarmee de gemeenschap voor in beginsel miljoenen euro's is benadeeld.
Een bijkomend gevolg van het misbruik van sofi-nummers is dat mensen wiens sofi-nummer is gebruikt, op basis van een gefingeerd inkomen een hypotheek kunnen aanvragen, dan wel een WW-uitkering kunnen verkrijgen op grond van een (niet bestaand) arbeidsverleden. Anderzijds kunnen mensen wiens sofi-nummer is misbruikt problemen met de belasting of met een uitkeringsinstantie krijgen omdat zij, blijkens de gegevens via hun sofi-nummer verkregen, wel gewerkt zouden hebben en dus inkomen zouden hebben gegenereerd.
Verdachte is, blijkens een op zijn naam staand uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister, niet eerder wegens soortgelijke delicten met politie en justitie in aanraking geweest.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank een werkstraf, alsmede een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. De rechtbank merkt hierbij op dat zij, mede om verdachte er van te weerhouden zich in de toekomst wederom aan dergelijke strafbare feiten schuldig te maken, de gevangenisstraf geheel voorwaardelijk zal opleggen.
De toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht;
- 68 en 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding onder 3 telastgelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart in voege als overwogen wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 2 telastgelegde feiten heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
Medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
Medeplegen van opzettelijk onjuist een bij de Belastingwet voorziene aangifte doen, terwijl dat feit er toe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezene en verdachte deswege strafbaar;
veroordeelt verdachte te dier zake tot:
werkstraf voor de duur van 240 uur;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uur per dag, zodat 238 uur resteren;
in verzekering gesteld op : 3 december 2001,
in vrijheid gesteld op : 4 december 2001;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 119 dagen;
alsmede:
gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden;
bepaalt, dat die straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaar vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte bij dagvaarding meer of anders is telastgelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Elkerbout, voorzitter,
Wattel en Wapenaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Japenga en Rietbroek, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 september 2002.