ECLI:NL:RBSGR:2002:AE8199

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 september 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
09-017028/02
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Elkerbout
  • A. Wattel
  • W. Wapenaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van maatschap in strafzaak wegens niet bewezenverklaring van strafbare feiten gepleegd door medewerkers

In deze strafzaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 27 september 2002 uitspraak gedaan in de zaak tegen de maatschap De Eglantier, vertegenwoordigd door bestuursvoorzitter A.P.H. Rutgerink. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de strafbare feiten die aan haar waren ten laste gelegd, welke waren gepleegd door medewerkers van de maatschap in het kader van hun dienstverlening aan Uitzendbureau [uitzendbureau]. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte zou worden veroordeeld tot een geldboete van €750.000, waarvan €375.000 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat niet wettig en overtuigend bewezen was dat de maatschap strafrechtelijk aansprakelijk was voor de gedragingen van haar medewerkers.

De rechtbank overwoog dat de maatschap in strafrechtelijke zin gelijkgesteld kan worden met een rechtspersoon, maar dat er geen bewijs was dat de maatschap op enige wijze de strafbare handelingen van haar medewerkers had aanvaard of gedogen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatschap een structuur en cultuur had die niet gericht was op het aanvaarden van strafbare handelingen. Het enkele feit dat enkele medewerkers strafbare feiten hadden gepleegd, was onvoldoende om de maatschap strafrechtelijk aansprakelijk te stellen. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was dat de maatschap wetenschap had van de frauduleuze praktijken die door haar medewerkers waren gepleegd.

De rechtbank heeft daarom de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, omdat de bewijsvoering niet voldeed aan de eisen van wettigheid en overtuigendheid. Dit vonnis is uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank en ondertekend door de rechters en griffiers.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09-017028/02
's-Gravenhage, 27 september 2002.
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
Maatschap De Eglantier,
gevestigd te [vestigingsplaats], [adres].
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 3, 6, 9, 10, 11 en 13 september 2002.
Namens verdachte is verschenen en gehoord bestuursvoorzitter A.P.H. Rutgerink.
Verdachte is bijgestaan door de raadslieden mrs Spigt en/of Van der Wal.
De officier van justitie mr Van Dis-Setz heeft gevorderd dat verdachte terzake van het haar bij dagvaarding onder 5 telastgelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte terzake van het haar bij dagvaarding onder 1, 2, 3 en 4 telastgelegde wordt veroordeeld tot een geldboete van euro 750.000,-, waarvan euro 375.000,- voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De telastlegging.
Aan verdachte is telastgelegd - na wijziging van de telastlegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging telastlegging, gemerkt A1.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte bij - gewijzigde - dagvaarding onder 1, 2, 3, 4 en 5 is telastgelegd, zodat zij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Verdachte is een maatschap die blijkens de maatschapsovereenkomst ten doel heeft het onder gemeenschappelijke naam en het voor gemeenschappelijke rekening uitoefenen van de accountantspraktijk en onderscheiden adviespraktijken, waaronder (als belangrijkste) de belastingadviespraktijk. Hoogste orgaan van de maatschap is de maatschapsvergadering die wordt gevormd door de ruim 90 vennoten van de maatschap. De dagelijkse leiding van de maatschap berust bij de Raad van Bestuur. Binnen de maatschap bestaan zogeheten praktijkgroepen voor de gebieden accountancy, belastingadvies en consultancy. De maatschap heeft in Nederland 34 vestigingen.
Medeverdachte [fiscaal adviseur en vennoot] is één van de drie vennoten die verbonden zijn aan de vestiging Naaldwijk. Hij heeft Uitzendbureau [uitzendbureau] als cliënt van de maatschap aangenomen.
Verdachte heeft van dat Uitzendbureau een zogenaamde samenstellingsopdracht ontvangen, hetgeen inhoudt dat verdachte voor deze cliënt de jaarrekening zou verzorgen. Daarnaast zou verdachte hulp bieden bij het opzetten van de administratie van het bureau die voorheen door een ander administratiekantoor was gevoerd. Tevens zou verdachte voor het Uitzendbureau de belastingaangiften verzorgen. Zowel genoemde [fiscaal adviseur en vennoot] als de medeverdachten [collega], [senior assistent] en [senior accountant], maar ook andere medewerkers van verdachte hebben werkzaamheden verricht in het kader van de dienstverlening aan [uitzendbureau] Uitzendbureau B.V..
In het kader van deze dienstverlening zijn door de medeverdachten [fiscaal adviseur en vennoot] en [collega] strafbare feiten gepleegd. Dit betreft het voeren van een valse loonadministratie, het onjuist doen van belastingaangiften, valsheid in geschrifte ter zake van suppleties aangiften loonbelasting. Daarnaast zijn aan controlerend ambtenaren van de belastingdienst onjuiste bescheiden voor raadpleging beschikbaar gesteld.
In deze zaak staat de vraag centraal of verdachte in strafrechtelijke zin aansprakelijk moet worden gehouden voor de misdrijven, welke feitelijk zijn begaan door deze medeverdachten.
De rechtbank stelt daarbij voorop dat niet van belang is dat verdachte in civielrechtelijke zin geen rechtspersoon is. Ingevolge artikel 51 lid 3 van het Wetboek van Strafrecht wordt de maatschap in strafrechtelijke zin gelijkgesteld met een rechtspersoon.
De rechtbank neemt als uitgangspunt dat een rechtspersoon (maatschap) strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gehouden voor strafrechtelijk relevante gedragingen van bij haar werkzame personen, indien zij erover vermocht te beschikken of die strafbare handelingen al dan niet plaatsvonden en het plaatsvinden van deze handelingen door haar werd aanvaard of placht te worden aanvaard. In de regel is immers alleen dan sprake van verwijtbaar gedrag bij een zogeheten functionele dader en in het verlengde daarvan bij een rechtspersoon (maatschap). Niet uitgesloten is dat ook op basis van een ander criterium/andere criteria kan worden gekomen tot een strafrechtelijk aansprakelijkheid van een rechtspersoon (maatschap) voor strafbare gedragingen. In deze zaak gaat het om door medewerkers van verdachte opzettelijk gepleegde strafbare handelingen. Daarbij past het vast te houden aan het strikte criterium van beschikking over en aanvaarding door de rechtspersoon (maatschap) van die handelingen van haar medewerkers.
BDO is een maatschap van professionele beroepsbeoefenaren. Voorwaarde voor het goed functioneren van dergelijke professionals is een grote mate van onafhankelijkheid in de beroepsuitoefening. Dit komt met name tot uitdrukking in de behandeling en beoordeling op dossierniveau. Daarin staat, uiteraard binnen de grenzen die aan een goede beroepsuitoefening gesteld zijn, het onafhankelijke professionele oordeel van de individuele beroepsbeoefenaar centraal. Gevolg hiervan is dat de maatschap slechts een beperkte "beschikking" heeft over het doen en laten van de vennoten en de onder verantwoordelijkheid van de vennoten werkzame medewerkers.
Dit neemt niet weg dat ook de maatschap als geheel een verantwoordelijkheid heeft voor de kwaliteit en de integriteit van het handelen van de vennoten en de medewerkers. Indien zou blijken dat de maatschap onvoldoende structuur en regels biedt tot behoud van kwaliteit en integriteit van de beroepsbeoefening, kan zij daarvan in strafrechtelijke zin een verwijt worden gemaakt. Dan immers zou moeten worden aangenomen dat de maatschap strafrechtelijke gedragingen van haar vennoten en medewerkers placht te aanvaarden of gedogen.
Er zijn geen bewijsmiddelen in het dossier aanwezig die de conclusie rechtvaardigen dat in algemene zin sprake is geweest van een structuur en/of cultuur bij verdachte die erop gericht zou zijn te aanvaarden of gedogen dat strafbare handelingen door vennoten en/of medewerkers worden gepleegd. Het enkele feit dat één vennoot en één medewerker van verdachte in het kader van hun werkzaamheden strafbare feiten hebben gepleegd is daarvoor onvoldoende.
Evenmin is er bewijs in het dossier voorhanden dat de maatschap de strafbare feiten in het kader van de werkzaamheden ten behoeve van Uitzendbureau [uitzendbureau] heeft aanvaard. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat niet is gebleken dat anderen binnen de BDO-organisatie dan [fiscaal adviseur en vennoot] en [collega] wetenschap hadden van de frauduleuze praktijken bij Uitzendbureau [uitzendbureau].
De conclusie moet dan ook zijn dat verdachte in strafrechtelijke zin niet aansprakelijk is voor de strafbare gedragingen, welke in het kader van de dienstverlening aan [uitzendbureau] Uitzendbureau zijn begaan door bij haar werkzame personen.
Dit leidt tot algehele vrijspraak van verdachte.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het haar bij - gewijzigde - dagvaarding onder 1, 2, 3, 4 en 5 telastgelegde heeft begaan en spreekt haar daarvan vrij;
Dit vonnis is gewezen door
mrs Elkerbout, voorzitter,
Wattel en Wapenaar, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Japenga en Rietbroek, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 september 2002.
Rietbroek is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.